Montesquieu
gigatos | april 30, 2023
Samenvatting
Charles-Louis de Secondat, Baron de La Brède et de Montesquieu († 10 februari 1755 in Parijs), bekend als Montesquieu, was een Frans schrijver, filosoof en staatstheoreticus van de Verlichting. Hij wordt beschouwd als een belangrijk politiek filosoof en medeoprichter van de moderne historische wetenschap. Zijn ideeën hadden invloed op de sociologie, die zich lang na hem ontwikkelde.
Hoewel de gematigde pionier van de Verlichting ook een succesvol fictieschrijver was voor zijn tijdgenoten, is hij de intellectuele geschiedenis ingegaan als een denker over de filosofie van de geschiedenis en de theorie van de staat, en beïnvloedt hij ook nu nog de huidige debatten.
Begin en vroeg literair succes
Montesquieu werd geboren als zoon van Jacques de Secondat (1654-1713) en Marie-Françoise de Pesnel (1665-1696) in een familie van de hoge officiële adel, de zogenaamde “noblesse parlementaire”. De exacte datum van zijn geboorte is niet bekend, alleen die van zijn doop, 18 januari 1689. Vermoedelijk is hij slechts enkele dagen eerder geboren.
Als oudste zoon bracht hij zijn jeugd door op het landgoed La Brède, dat zijn moeder in het huwelijk had ingebracht. Zijn vader was een jongere zoon uit de oude adellijke familie van de Secondat, die protestant was geworden maar in het kielzog van Hendrik IV was teruggekeerd naar het katholicisme en was beloond met de verheffing van hun familiezetel Montesquieu tot baronie. De grootvader had de bruidsschat die hij getrouwd had gebruikt om het ambt van president van het hof (président à mortier) te kopen bij het Parlement van Bordeaux, de hoogste rechtbank van Aquitanië.
Op zevenjarige leeftijd verloor Montesquieu zijn moeder. Van 1700 tot 1705 bezocht hij als kostschoolleerling het college van de Oratoriaanse monniken in Juilly, niet ver van Parijs, dat bekend stond om de kritische geest die er heerste, en waar hij verschillende neven en nichten van zijn wijdvertakte familie ontmoette. Hij verwierf een gedegen kennis van Latijn, wiskunde en geschiedenis en schreef een historisch drama, waarvan een fragment bewaard is gebleven.
Van 1705 tot 1708 studeerde hij rechten in Bordeaux. Nadat hij was afgestudeerd en toegelaten tot de balie, kreeg hij van het hoofd van de familie, de kinderloze oudste broer van zijn vader, de titel van baron en ging hij naar Parijs om zijn juridische en andere opleiding voort te zetten, want hij zou ook het ambt van president van het hof erven dat van zijn grootvader op zijn oom was overgegaan. In Parijs kwam hij in contact met intellectuelen en begon hij gedachten en overwegingen van uiteenlopende aard op te schrijven in een soort dagboek.
Toen zijn vader in 1713 overleed, keerde hij terug naar het kasteel van La Brède. In 1714 kreeg hij, ongetwijfeld via zijn oom, de post van gerechtelijk raadslid (conseiller) bij het Parlement van Bordeaux.
In 1715 trouwde hij door bemiddeling van zijn oom met Jeanne de Lartigue (~1692
Naast zijn werk als rechter bleef Montesquieu zich intensief interesseren voor verschillende kennisgebieden. Zo schreef hij na de dood van Lodewijk XIV (september 1715) een economische beleidsnota over de staatsschuld (Mémoire sur les dettes de l’État), gericht aan Filips van Orléans, die als regent regeerde voor de minderjarige Lodewijk XV.
In 1716 werd hij toegelaten tot de Académie van Bordeaux, een van die losjes georganiseerde kringen waarin geleerden, literatoren en andere intellectueel geïnteresseerden in grotere steden bijeenkwamen. Hier was hij actief met lezingen en kleinere geschriften, bijvoorbeeld een dissertatie sur la politique des Romains dans la religion (Verhandeling over de religieuze politiek van de Romeinen), waarin hij probeerde te bewijzen dat religies een nuttig instrument zijn om de onderdanen van een staat te moraliseren.
Ook in 1716, dus kort nadat de regent de politieke macht van de parlements (hoven), die door Lodewijk XIV was beknot, had versterkt, erfde Montesquieu het ambt van president van zijn oom. Hij zette zijn intellectuele interesses voort zoals voorheen.
In 1721 werd hij beroemd door een briefroman waaraan hij in 1717 was begonnen en die al snel na zijn anonieme publicatie in Amsterdam door de censuur werd verboden: de Lettres persanes (Perzische brieven). De inhoud van het werk, dat vandaag wordt beschouwd als een sleuteltekst van de Verlichting, is de fictieve briefwisseling van twee fictieve Perzen die van 1711 tot 1720 door Europa reizen en brieven uitwisselen met mensen thuis. Hierin beschrijven zij – en dit is de Verlichtingskern van het werk – aan hun correspondentiepartners de culturele, religieuze en politieke omstandigheden, vooral in Frankrijk en met name in Parijs, met een mengeling van verbazing, hoofdschudden, spot en afkeuring (wat al minstens sinds Pascals Lettres provinciales een populaire procedure was om de lezer deelgenoot te maken van een blik van buitenaf en hem zo in staat te stellen kritisch naar zijn eigen land te kijken). In dit geschrift behandelt Montesquieu in de geest van de Verlichting verschillende onderwerpen zoals religie, priesterschap, slavernij, polygamie, discriminatie van vrouwen, enz. Daarnaast is er een romaneske plotlijn over de thuisblijvende haremdames in de Lettres verweven, die niet geheel onbelangrijk was voor het succes van het boek.
Na zijn kennismaking met de Lettres ontwikkelde Montesquieu de gewoonte om elk jaar enige tijd in Parijs door te brengen. Hier bezocht hij enkele modieuze salons, bijvoorbeeld die van de markiezin van Lambert, en af en toe het hof, maar vooral intellectuele kringen.
Baron de Montesquieu was een regelmatige bezoeker van de zaterdagse discussiegroep van de Club de l’Entresol, opgericht door Pierre-Joseph Alary (1689-1770) en Charles Irénée Castel de Saint-Pierre, die van 1720 (of 1724) tot 1731 werd gehouden in de tussenwoning aan de Place Vendôme in Parijs van Charles-Jean-François Hénault (1685-1770).
In 1725 behaalde hij een ander opmerkelijk boeksucces met de rococo-achtige pastorale kleine roman Le Temple de Gnide, die hij vermoedelijk in een ouder Grieks manuscript had gevonden en vertaald. Het werk, dat nu volledig vergeten is, werd tot het einde van de 18e eeuw veel gelezen en verschillende keren vertaald in andere talen, waaronder Italiaanse verzen. Het was het enige werk van Montesquieu dat de goedkeuring kreeg van de censuur toen het voor het eerst werd gepubliceerd.
Jaren van reflectie en reizen
Het jaar daarop verkocht hij zijn ogenschijnlijk weinig geliefde magistratuur en vestigde zich in Parijs, niet zonder elk jaar enige tijd door te brengen op het familiekasteel La Brède.
In 1728 werd hij verkozen tot lid van de Académie française, zij het pas bij de tweede poging. In datzelfde jaar (kort na de geboorte van zijn jongste dochter) maakte hij een drie jaar durende onderwijs- en informatiereis door verschillende Duitse en Italiaanse staten, de Nederlandse Staten-Generaal en vooral Engeland. Op 26 februari 1730 werd hij verkozen tot lid (Fellow) van de Royal Society. Op 16 mei van datzelfde jaar werd hij lid van de vrijmetselaarsloge Horn’s Tavern in Westminster. Later, in 1735, nam hij deel aan de oprichting van de Parijse loge in het Hôtel de Bussy, geïnitieerd door Charles Lennox, hertog van Richmond, en John Theophilus Desaguliers.
De grote geschriften
In 1731 keerde Montesquieu terug naar La Brède, waar hij vanaf dat moment grotendeels bleef. In 1734 publiceerde hij in Nederland het boek Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence. In dit boek probeert hij, aan de hand van het voorbeeld van de opkomst van het Romeinse Rijk en het verval ervan (dat volgens hem begint met de autocratie van Caesar), zoiets als een wetmatig verloop van het lot van staten aan te tonen en daarmee tegelijkertijd heimelijke kritiek uit te oefenen op het Franse absolutisme.
Zijn belangrijkste werk werd het historisch-filosofische en staatstheoretische geschrift De l’esprit des lois
Enerzijds benoemt hij de determinanten die het regerings- en rechtsstelsel van de afzonderlijke staten bepalen (anderzijds formuleert hij – niet in de laatste plaats in tegenstelling tot het koninklijk absolutisme, dat in het milieu van de Parlementsleden niet geliefd was – de theoretische grondslagen van een universeel mogelijk regime. Het centrale beginsel voor Montesquieu, in navolging van John Locke, is de scheiding van de gebieden wetgeving (wetgevende macht), rechtspraak (rechterlijke macht) en regeringsmacht (uitvoerende macht), met andere woorden de zogenaamde scheiding der machten – een term die echter nog niet als zodanig in zijn werk voorkomt. Zijn boek trok onmiddellijk brede aandacht en lokte felle aanvallen uit van de Jezuïeten, de Sorbonne en tegelijkertijd de Jansenisten. In 1751 werd het door de katholieke kerk op de Index van Verboden Boeken geplaatst en bleef daar staan tot het in 1967 werd afgeschaft. Een in 1750 in Genève verschenen verdedigingsverhandeling van Montesquieu, de Défense de l’Esprit des lois, had hierop geen invloed.
De laatste jaren van zijn leven bracht hij steeds meer blind door, deels in Parijs, deels in La Brède, waarbij zijn jongste dochter hem bijstond als secretaresse. Hij schreef onder meer een essai sur le goût dans les choses de la nature & de l’art voor de Encyclopédie, dat echter een fragment bleef. Hoewel de samenstellers Diderot en d’Alembert oorspronkelijk de vermeldingen Démocratie en Despotisme voor Montesquieu hadden bedoeld en het artikel Goût al aan Voltaire was toegezegd, werd Montesquieu’s essayfragment postuum en als aanvulling op Voltaire’s tekst in het zevende deel in 1757 gedrukt.
Montesquieu stierf aan een infectie tijdens een winterverblijf in Parijs.
Aftermath
Het beginsel van de scheiding der machten kwam voor het eerst tot uitdrukking in 1755 in de grondwet van de kortstondige Republiek Corsica onder Pascal Paoli, die reeds in 1769 ten onder ging nadat Frankrijk het eiland van Genua had gekocht en militair had onderworpen. Zij kwam daarentegen tot uitdrukking in de grondwet van de Verenigde Staten van Amerika, die in 1787 van kracht werd, maar niet in de Franse grondwet van 1791. Tegenwoordig wordt de scheiding der machten ten minste in beginsel in alle democratische staten toegepast.
De basis voor zijn staatstheorie was zijn studie over de opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk, gepubliceerd in 1734. In tegenstelling tot de christelijke geschiedfilosofie, die de ondergang van het Romeinse Rijk had beschouwd als het werk van de goddelijke voorzienigheid, wilde Montesquieu een verklaring vinden voor historische processen op basis van natuurwetten en stelde daarom vragen over de antropologische, ecologische, economische, sociale en culturele omstandigheden van politieke ontwikkelingen. Hij gaf deze inzichten vorm in een theorie van staat en maatschappij in zijn hoofdwerk Over de geest der wetten (1748): Hij trachtte de bepalende externe en vooral mentale factoren te vinden op grond waarvan de afzonderlijke staten hun respectieve staats- en rechtssystemen hebben ontwikkeld (cultuurrelativistische benadering). De “algemene geest” (“esprit général”) van een natie vloeit voort uit deze factoren en deze komt op zijn beurt overeen met de “geest” van zijn wetten. Volgens Montesquieu is hun totaliteit dus geen quasi willekeurige som van wetten, maar een uitdrukking van de natuurlijke omgeving, de geschiedenis en het “karakter” van een volk.
Montesquieu maakt een onderscheid tussen gematigde regeringssystemen – dat zijn de republiek in verschillende vormen en de constitutionele monarchie – en die welke gebaseerd zijn op tirannie, zoals het absolutisme en elk ander despotisme. Hij ziet de drie hoofdtypen regimes: republiek, monarchie en tirannie elk gekenmerkt door een bepaalde menselijke basishouding: deugd, eer en vrees.
Voor de constitutionele monarchie gebaseerd op eer, maar ook voor de staatsvorm gebaseerd op deugd, de republiek, acht hij scheiding der machten noodzakelijk om willekeur door individuen of teams te voorkomen, anders lopen zij het gevaar despotisch te worden.
Montesquieu’s politieke filosofie bevat liberale en conservatieve elementen. Hij stelt de gematigde regeringssystemen niet op gelijke voet, maar geeft uitdrukkelijk de voorkeur aan de parlementaire monarchie naar Engels model. Het daar gerealiseerde model van een scheiding der machten tussen de uitvoerende en de wetgevende macht waarborgt het best de vrijheid van het individu tegen willekeurige staatsmacht. Hij vult de benadering van John Locke aan met een derde macht, de rechterlijke macht. Ook pleit hij voor een tweekamerparlement met een aristocratische bovenkamer, niet alleen voor de monarchie maar ook voor de republiek. Dit om te voorkomen dat de constitutionele monarchie een tirannie wordt en de republiek een “mob rule”.
Het is discutabel of zijn theorie al een democratische staat instelde of – wat een minderheidsstandpunt is – eerder gericht was op het herstel van de politieke zeggenschap van de adel en de hoge hoven, de parlements, die door Richelieu, Mazarin en Lodewijk XIV was uitgeschakeld.
Terwijl de hedendaagse sociologen Montesquieu beschouwen als een pionier van de moderne sociale wetenschappen (trefwoord: milieutheorie), werden zijn gedachten anders beoordeeld door auteurs en stromingen die onmiddellijk na hem kwamen: Het beginsel van de scheiding der machten is bijvoorbeeld een van de belangrijkste grondslagen van de eerste grondwetten in Noord-Amerika, maar het werd niet gebruikt in de grondwet van de Eerste Franse Republiek omdat het in strijd was met de door Jean-Jacques Rousseau geïnspireerde jakobijnse doctrine van de ongedeelde volkssoevereiniteit, reden waarom Montesquieu’s graf tijdens de Franse Revolutie zelfs werd vernield.
Montesquieu had ook een vroege invloed op de Verlichting in Duitsland: zo trad de belangrijke proto-sociologische auteur uit die tijd, Johann David Michaelis, in zijn voetsporen met zijn werk Das Mosaische Recht, waarin hij bepaalde wetten uit het Oude Testament, die door de Verlichtingsdenkers als ondoorgrondelijk werden beschouwd, analyseerde als redelijk voor nomadische volkeren – tot ergernis van sommige geestelijken en theologen, die een verdediging van de Bijbel van deze kant niet op prijs stelden. Ook Johann Gottfried Herder ontving de stellingen van Rousseau en Montesquieu voor zijn geschiedenisfilosofie.
Voorwaarden en grenzen van het optreden
In het sociale en politieke denken van Montesquieu zijn twee basiskenmerken aan te wijzen. Enerzijds wil Montesquieu inzicht krijgen in het menselijk handelen. Hij is daarmee een van de eerste moderne theoretici van het handelen. Anderzijds spreekt hij in zijn hele werk over maatschappelijke voorwaarden die aan de politiek en de machthebbers zijn gegeven, die de handelingsmogelijkheden van de mens als geheel beperken en inperken, zodat maatschappelijke en historische ontwikkelingen slechts in beperkte mate kunnen worden beïnvloed. Volgens Montesquieu kunnen politiek en maatschappij worden afgeleid uit de “esprit général” (algemene geest) van een volk en de beginselen van zijn grondwet. In zijn hoofdwerk uit 1748 analyseerde hij in detail en als model de hedendaagse Engelse grondwet, de machtsverdeling die deze met zich meebracht, allianties om de macht te vergroten, maar ook beperkingen aan de macht.
Het basisidee van dit model – dat de meest kwaadaardige menselijke passies (in het geval van de Engelse grondwet: het ongebreidelde verlangen naar macht) door intelligente institutionele regelingen in het voordeel en de maatschappij kunnen worden gekanaliseerd – is ook terug te vinden in zijn analyse van de moderne samenlevingen (allemaal monarchieën) van zijn tijd. De wijdverbreide negatieve passies van mensen in een monarchie – ambitie, hebzucht, ijdelheid, egoïsme en gloriezucht – worden door de regels en instellingen van een constitutionele monarchie zodanig gekanaliseerd dat zij in het voordeel van de samenleving werken. Zijn handelingstheorie heeft dus vooral betrekking op de activiteiten om deze instellingen in te voeren.
Het werk van Montesquieu wordt gekenmerkt door de zoektocht naar de voorwaarden, grenzen, beïnvloedende factoren en mogelijkheden van het menselijk handelen in de samenleving en de geschiedenis. In zijn handelingsleer, die de kern vormt van zijn vrijheidsbegrip, betrekt hij de grenzen van het maatschappelijk handelen in het onderzoek.
Hij verzamelde zijn gedachten en ideeën in dikke schriften. In deze notities, de Pensées, schrijft hij dat volledige vrijheid een illusie is. In veel variaties gebruikt hij het beeld van een gigantisch net waarin vissen bewegen zonder te merken dat ze in het net gevangen zitten. Voor Montesquieu is handelen altijd onderworpen aan voorwaarden die vooraf zijn vastgesteld voor degene die handelt.
Reeds in de Lettres Persanes, met name in de parabel van de “Troglodytes”, is een opvatting van vrijheid herkenbaar die vooral gebaseerd is op vrijheid van handelen. Deze vrijheid, die altijd bedreigd wordt, moet in de republiek gerealiseerd worden op basis van de liefde voor het vaderland en de “deugdzaamheid” van de burgers (d.w.z. rechtvaardig en redelijk gedrag). De monarchie is minder afhankelijk van het deugdzaam handelen van de burgers en wordt het best door de koning op ordelijke wijze geregeerd door middel van wetten en instellingen.
Wat in de bovengenoemde roman slechts wordt gehint, staat centraal in het onderzoek in het eerste grote werk: In de in 1749 in Lausanne gepubliceerde Considérations sur les Causes de la Grandeur des Romains et de leur Décadence (Bespiegelingen over de oorzaken van de grootsheid van de Romeinen en hun verval) beschrijft Montesquieu de krijgszuchtige deugden van de Romeinen als de belangrijkste voorwaarde voor de succesvolle verovering van het Romeinse Rijk, dat uiteindelijk de hele bekende wereld omvatte. Hoewel de veroveringsdaden van de Romeinen en enkele bijzonderheden van de Romeinse constitutie terug te voeren zijn op klimatologische en topografische omstandigheden, is volgens Montesquieu de beslissende factor voor de opkomst en het verval van Rome de verandering in de Romeinse deugd, die zowel de verovering van de wereld mogelijk maakt als het verval ervan veroorzaakt.
Principes die het handelen leiden: Deugd, eer en angst
Deze overwegingen, zijn zoektocht naar de determinanten en naar de vrijheid van handelen, komen in meer systematische vorm terug in het hoofdwerk De L’Esprit des Lois. In dit werk leidt Montesquieu’s vraag naar de beginselen van het handelen tot een nieuwe categorisering van politieke orden: Niet langer bepaalt de klassieke vraag naar het aantal en de kwaliteit van de heersers het onderscheid. Montesquieu maakt onderscheid tussen gematigde en tirannieke regeringen en noemt drie mogelijke regeringsvormen: Republieken, monarchieën en despotismen, die hij elk indeelt naar principes, d.w.z. naar verschillende motieven en passies die het handelen van de mensen in de respectieve samenleving bepalen.
In een republiek zijn macht en actie in de samenleving verdeeld. Om deze orde niet te verbreken, moeten de burgers een hoge mate van verantwoordelijkheid voor de polity ontwikkelen. Het is noodzakelijk dat zij elkaar respecteren en hun handelen ondergeschikt maken aan het algemeen belang: “de constante voorkeur van het algemeen belang boven het eigen belang”, de liefde voor de gelijkheid van burgers die samen regeren en de liefde voor het vaderland beschrijven het principe van de republiek, zonder welk deze niet levensvatbaar is. Montesquieu noemt dit beginsel dat het handelen stuurt “deugd”.
Montesquieu verdeelt republieken in democratische republieken, waarin het hele volk deelneemt aan belangrijke beslissingen en de toewijzing van ambten, en aristocratische republieken, waar de politiek wordt bedreven door een politieke klasse. Om deze laatste stabiel te houden, moet de respectieve heersende politieke klasse zich onderscheiden door bijzondere gematigdheid en rechtvaardigheid tegenover de geregeerden.
Anders dan in republieken, waar gelijkheid heerst onder degenen die het openbare leven bepalen en die zich dus op eigen kracht moeten of zouden moeten matigen, kenmerkt ongelijkheid de eigenaardigheid van monarchieën. De monarch, de voor de regering noodzakelijke aristocratie van geboorte, de landgoederen, de provincies, de steden, hebben hun plaats in deze orde. Ze streven naar prestige. Iedereen wil uitblinken, het belangrijkste principe is eer.
Het streven naar aanzien en uitblinken, dat het handelen stuurt, veroorzaakt door de sluwheid van de rede van dit eerbeginsel, dat allen, op zoek naar hun voordeel, grote inspanningen leveren, maar door de koninklijke wetten in toom worden gehouden en zo worden geleid dat zij, ondanks het egoïsme, bijdragen tot het algemeen welzijn.
De gematigdheid die in de republiek uit de burgers zelf komt, wordt in de monarchie dus van buitenaf bereikt via instellingen en institutionele regelingen.
Deze beschouwingen van de baron zijn beïnvloed door de grote indruk die het lezen van een boek op zijn denken had: In 1714 had de sociale theoreticus Bernard Mandeville in zijn werk De fabel van de bijen beschreven hoe een eigenaardige interactie van individuele ondeugden door regels kan worden omgeleid ten gunste van de samenleving. Hij ontwikkelde – ruim voor Adam Smith, de vader van de klassieke economie – een doctrine van de ondeugden van het economisch welzijn, volgens welke hebzucht, gierigheid, hedonisme, egoïsme, extravagantie en andere ondeugden, gereguleerd door de instellingen van de marktconcurrentie, in het voordeel van de samenleving werken. De ondertitel van de Bee Fable, Private Vices – Public Benefits, geeft uitdrukking aan deze interpretatie van marktwerking. Montesquieu heeft deze stellingen grotendeels overgenomen en kan in zijn sociale model van een constitutionele monarchie de burgerlijke deugden vrijwel geheel buiten beschouwing laten. De markt leidt zelfs deugdzaam gedrag naar sociaal aanvaardbare kanalen ten behoeve van de samenleving.
In de derde regeringsvorm, het despotisme, wordt het doen en laten van de mensen bepaald door het principe van de angst. Daar is alleen matiging, waar gewoonten en gebruiken sterker zijn dan de macht van de tiran. Deze moet bijvoorbeeld rekening houden met de religieuze overtuigingen van zijn onderdanen. Fundamenteel is despotisme echter onmatig. Het hele regeringsapparaat, de hiërarchie van heersers, wordt in hun handelen net zo beïnvloed door angst als het volk en de despoot zelf. Aangezien er geen rechtszekerheid bestaat buiten de wil van de opperste heerser (de wil van de despoot is de hoogste wet), moet iedereen vrezen voor zijn leven, zijn rijkdom, zijn familie en zijn ambten. Zelfs de alleenheerser zelf kan elk moment door een paleisopstand ten val worden gebracht, niets is zeker en deze onzekerheid geldt voor iedereen. Het regime is per definitie instabiel.
Despotisme is de tegenhanger van institutionele monarchie in economische zaken. Terwijl handel en vrije handel floreren in een ordelijke en gematigde monarchie, maakt het principe van despotisme, angst, het economische leven kapot. De algemene onzekerheid die dit regime kenmerkt, verhindert elke langetermijnplanning door de burgers. “In zulke staten wordt niets verbeterd of vernieuwd: huizen worden alleen gebouwd voor een mensenleven; men draineert de grond niet, men plant geen bomen; men exploiteert de aarde, maar men bemest haar niet,” schrijft Montesquieu in Over de Geest der Wetten. Alle betrokkenen bij het economisch proces willen onafhankelijk zijn van de zichtbare ontwikkeling. Een schaduweconomie is het directe resultaat. Leningen worden in het geheim verstrekt omdat ze gevoed worden door spaargeld en geldophopingen die voor het openbaar gezag verborgen blijven. Zo ontstaat woeker. Grotere bezittingen zijn verborgen voor de machthebbers en hun helpers en ambtenaren – alleen zo zijn ze veilig voor confiscatie. Er is alleen economische activiteit die gericht is op kortetermijnbehoeften; al het andere wordt in het geheim georganiseerd. Een algemene verrotting van de economie, voor zover deze niet door of voor de heerser wordt geleid, is het zichtbare kenmerk van de economie onder despotisme. Er is geen vrije handel.
Territoriale uitbreiding en grondwetten
De republieken, de monarchieën en de despoten verschillen in hun institutionele orde en vooral in hun omvang.
Voor Montesquieu zijn republieken met volks- of aristocratisch bestuur alleen denkbaar op een klein grondgebied, vergelijkbaar met de oude stadsrepublieken. Willen ze standhouden, dan moeten ze gekenmerkt worden door eenvoud, relatieve armoede en eenvoudige instellingen. Een senaat, volksvergaderingen, nauwkeurig omschreven verkiezingsregels en een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden dienen evenzeer te bestaan als een groot respect voor de ambtsdragers en strikte gebruiken die de regels van de orde doorvoeren in huishoudens en families.
Monarchieën daarentegen kunnen op een groter grondgebied bestaan zonder hun bestaan in gevaar te brengen. De monarch heeft de adel en de landgoederen nodig en een grondwet die de vertegenwoordiging van de landgoederen en klassen regelt. De regering en het bestuur van het land worden door de enige semi-soevereine koning gedeeld met de adel en de landgoederen. Decentralisatie en plaatselijke verscheidenheid zijn de directe gevolgen van deze orde, die de burgers net als de republieken vrijheden kan toekennen en waarborgen.
Despotismen, bepaald door de willekeur van de despoot, handhaven de staatsorde alleen door een systeem van wederzijdse angst en kunnen ook grote gebieden omvatten. Een monarchie waarvan het grondgebied te groot wordt, kan gemakkelijk ontaarden in een despotisme. Aangezien alles ondergeschikt is aan de behoeften van de enige willekeurige heerser, kan hij commissarissen (vezirs) aanstellen om zijn macht te vertegenwoordigen. De vezir, van zijn kant, belast subvezirs met bepaalde taken of met het bestuur van bepaalde provincies. De delegatie van de macht is volledig, maar kan net zo snel weer volledig worden ingetrokken. “De Vezir is zelf de despoot, en elke ambtenaar is een Vezir,” zegt het vijfde boek van de Esprit des Lois. De grondwet van deze staat van onrecht bestaat alleen in de (weifelende) wil van de despoot.
Welvaart door vrijhandel, gevaren van de “geest van de handel
Voor Montesquieu is er geen sprake van het vergroten van de welvaart van een volk dat vrije handel toestaat en bedrijft, maar hij ziet ook gevaren als de “handelsgeest” te ver ontwikkeld is.
Hij verzette zich tegen wat hij zag als alle zinloze en belemmerende handelsbeperkingen. Het was “vrede brengen”. Twee volkeren die met elkaar handel drijven, maken zich onderling afhankelijk: als de ene geïnteresseerd is in kopen, is de andere geïnteresseerd in verkopen; en alle overeenkomsten zijn gebaseerd op wederzijdse behoeften.” Handel vergroot de welvaart en neemt lastige vooroordelen weg. Aan het begin van het tweede deel van zijn magnum opus schrijft hij dat het “bijna algemeen waar is dat waar een zachte moraal is, er ook handel is, en dat waar handel is, er ook een zachte moraal is”. Een te grote handelsgeest vernietigt echter de burgerzin, die het individu ertoe brengt “niet altijd rigide vast te houden aan zijn aanspraken, maar deze ook af en toe terzijde te schuiven ten gunste van anderen”, want men ziet, vervolgt Montesquieu, “dat in landen waar men alleen door de handelsgeest wordt bezield, ook alle menselijke handelingen en alle morele deugden worden verhandeld: zelfs de kleinste dingen, die de mensheid gebiedt, worden daar alleen door geld gedaan of verleend”.
Waarschuwing tegen extremisme en wanorde, pleidooi voor stabiliteit en gematigdheid
Montesquieu verzette zich tegen elke extreme, niet-gematigde regeringsvorm die gebaseerd was op angst en terreur van de onderdanen tegenover de bijna almachtige despoot en zijn helpers. Hij vreesde dat de vorsten van Europa, die in toenemende mate op absolutistische wijze regeerden, despoten zouden kunnen worden en maakte daarom uitgebreide ingewikkelde beschouwingen over gemengde grondwetten tussen democratische en aristocratische instellingen en over verschillende soorten republikeinse en monarchale systemen, om de voorwaarden te scheppen voor stabiele en veilige ordes waarin volgens hem een vrij burgerlijk bestaan mogelijk was.
Men moet het politieke en sociale denken van de Verlichtingsfilosoof en aristocraat Montesquieu niet alleen zien tegen de achtergrond van de intellectuele en culturele geschiedenis, maar ook rekening houden met de crises en omwentelingen van zijn tijd. Het Edict van Nantes had in 1598 een einde gemaakt aan de bittere religieuze burgeroorlog in Frankrijk. De lange periode van absolutisme in zijn pure vorm onder Lodewijk XIV, die het land een positie van grote macht had gebracht, maar ook verwoestende oorlogen, concentratie van de macht bij één persoon en zijn vazallen, en uiteindelijk, in 1685, zelfs de herroeping van het Edict van Verdraagzaamheid van Nantes, was in 1715 vervangen door het instabiele Régence en de latere regering van de veel zwakkere Lodewijk XV.
Europa ten tijde van Montesquieu was een religieus strijdtoneel in wapenstilstand. De kolonisatie van de rest van de wereld was begonnen, de wereldhandel kwam op, evenals de latere industrialisatie. De filosofie en de natuurwetenschappen ontvouwden zich enerzijds in de zin van rede en ervaring, anderzijds waren er defensieve gevechten tegen de oude heerschappij, vol verliezen. De individuele protagonisten van verschillende wereldbeelden bestreden elkaar, soms genadeloos. Tegenover de radicale ideeën van met name een groot aantal Franse encyclopedisten stelde Montesquieu een verlichte, maar conservatieve, gematigde politieke benadering. De politicus, filosoof en reiziger, die jaren van zijn leven besteedde aan het schrijven van zijn magnum opus On the Spirit of Laws, reageerde op de confrontaties van zijn tijd met een waarschuwing tegen despotisme en tirannie en een pleidooi voor gematigde, stabiele bestuursvormen die burgers (altijd beperkte) vrijheden toestaan.
Voor Montesquieu bestaat vrijheid niet uit het doen van alles wat men wil; vrijheid is in de eerste plaats het vervullen van wat noodzakelijk is en waartoe men verplicht is.
de “algemene geest” van een volk, bescherming van de openbare orde als voorwaarde voor tolerantie en vrijheid
Hij waarschuwt de machthebbers voor grootheidswaanzin. De “algemene geest” (“esprit général”) van een volk, langzaam gegroeid in het proces van de geschiedenis, gevormd door het landschap en het klimaat, beïnvloed door religie en tegelijkertijd religie vormend, doordrongen van de beginselen van de bestaande grondwet, bepaald door historische modellen, voorbeelden en gewoonten, gewoonten en mores, vormt de essentiële basisstof van een samenleving. Hoewel deze geest geen onveranderlijke grootheid is, mag hij volgens Montesquieu slechts zeer voorzichtig worden beïnvloed. Hij kan niet volledig worden gemanipuleerd, want zelfs despoten moeten de religieuze overtuigingen van hun onderdanen in enigerlei vorm respecteren. Hoewel bijvoorbeeld handel met vreemde volkeren de gewoonten verandert, mensen van vooroordelen bevrijdt en tot grotere welvaart leidt, wordt de algemene geest van een volk slechts binnen nauwe grenzen beïnvloed.
Samenvattend schrijft hij: “Grondwettelijke regels, strafrecht, burgerlijk recht, religieuze regels, gewoonten en gebruiken zijn allemaal met elkaar verweven en beïnvloeden en vullen elkaar aan. Wie deze zonder nadenken verandert, brengt zijn regering en samenleving in gevaar.
Montesquieu pleit dan ook voor religieuze tolerantie. Als er in een samenleving slechts één godsdienst bestaat, mag er geen andere worden ingevoerd. Als er meerdere naast elkaar bestaan, moet de heerser het samenleven van de aanhangers van verschillende godsdiensten regelen. Institutionele stabiliteit maakt veel strafbepalingen overbodig.
Sancties mogen alleen publieke goederen beschermen. Privacy kan worden geregeld op basis van erkenning van verschillen. Geloofscontroles mogen in principe niet wettelijk worden vervolgd. De bestraffing van religieuze wandaden moet worden overgelaten aan de beledigde God. De vervolging van wereldlijke wandaden was een voldoende uitputtende activiteit voor de gerechtelijke autoriteiten. Montesquieu verwierp de vervolging van homoseksuelen, die in die tijd vanzelfsprekend was, evenals de bestraffing van andere soorten gedrag als ze de openbare orde, die deze tolerante houding in de eerste plaats mogelijk maakte, niet verstoorden.
Over de scheiding der machten
Het concept van de scheiding der machten werd reeds in zijn geheel gepresenteerd door Aristoteles en heeft – in tegenstelling tot wat vaak en zelfs door hoogleraren wordt gedacht – niet Montesquieu als initiator. Deze laatste schrijft over de scheiding der machten in zijn centrale werk On the Spirit of the Laws uit 1748: Vrijheid bestaat alleen wanneer de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht strikt van elkaar gescheiden zijn in een gematigd regeringsstelsel, anders dreigt de dwingende macht van een despoot. Om dit te voorkomen moet de macht grenzen stellen aan de macht (“Que le pouvoir arrête le pouvoir”).
Bronnen
- Charles de Secondat, Baron de Montesquieu
- Montesquieu
- Eintrag zu Montesquieu, Charles de Secondat (1689–1755) im Archiv der Royal Society, London.
- Unter anderem hatte Montesquieu sich mit den Thesen des italienischen Kultur- und Rechtsphilosophen Giambattista Vico auseinandergesetzt.
- Pierre Grosclaude: Un audacieux message. L’encyclopédie. Nouvelles Editions Latines, Paris 1951, S. 121 (google.com [abgerufen am 28. August 2015]).
- Manfred G. Schmidt: Demokratietheorien. 4. Auflage. VS, Wiesbaden 2008, ISBN 978-3-531-16054-2, 3 Montesquieus Idee der „gemäßigten Demokratie“, S. 68 (siehe De l’Esprit des Loix, II, 2).
- «Revisitando Montesquieu: uma análise contemporânea da teoria da separação dos poderes». Âmbito Jurídico. 30 abril 2008. Consultado em 10 fevereiro 2020
- de Lamothe, Léonce (1863). Dictionnaire des Hommes Utiles ou Célèbres du Département de la Gironde (em francês). Paris: [s.n.] p. 50
- a b c MONTESQUIEU, Charles de Secondat. Baron de. (2000). O espírito das leis. São Paulo: Martins fontes. p. 121
- ^ I suoi genitori scelsero quale suo padrino un mendicante affinché egli ricordasse che i poveri sono suoi fratelli. Il fatto fu registrato negli archivi parrocchiali: «Oggi, 18 gennaio 1689 è stato battezzato nella nostra chiesa parrocchiale il figlio di M. de Secondat, nostro signore. Egli fu tenuto al fonte battesimale da un povero mendicante di questa parrocchia, di nome Charles, allo scopo che il suo padrino gli rammenti per tutta la vita che i poveri sono nostri fratelli. Che il Buon Dio ci conservi questo bambino.»
- ^ [a b] SNAC, SNAC Ark-ID: w6v7052z, omnämnd som: Montesquieu, läs online, läst: 9 oktober 2017.[källa från Wikidata]
- ^ [a b] Gran Enciclopèdia Catalana, Grup Enciclopèdia Catalana, Gran Enciclopèdia Catalana-ID: 00437990030866, omnämnd som: Montesquieu.[källa från Wikidata]
- ^ GeneaStar, GeneaStar person-ID: montesquieu, omnämnd som: Montesquieu.[källa från Wikidata]
- ^ [a b] Bibliothèque nationale de France, BnF Catalogue général : öppen dataplattform, id-nummer i Frankrikes nationalbiblioteks katalog: 119166485, läst: 19 maj 2021, licens: öppen licens.[källa från Wikidata]
- ^ Annuaire prosopographique : la France savante, CTHS person-ID: 100273, omnämnd som: Charles-Louis de Secondat, baron de La Brède et de Montesquieu, läst: 9 oktober 2017.[källa från Wikidata]