Camillo Benso di Cavour

gigatos | januari 30, 2022

Samenvatting

Camillo Benso, graaf van Cavour Luister, geboren te Turijn op 10 augustus 1810 en overleden in dezelfde stad op 6 juni 1861, was een Piemontese staatsman, een belangrijk voorstander en medestander van de Italiaanse eenheid. Samen met Giuseppe Garibaldi, Victor Emmanuel II en Giuseppe Mazzini wordt hij beschouwd als een van de “vaders van het Italiaanse vaderland”.

Cavour was een van de hoofdrolspelers van het Risorgimento. Hoewel hij geen vooropgezet plan had voor de eenheid van Italië, slaagde hij erin de meerderheid van de Italiaanse patriotten te verenigen rond het Koninkrijk Sardinië en de gebeurtenissen te leiden die leidden tot de vorming van het Koninkrijk Italië. Hij verzette zich openlijk tegen de republikeinse ideeën van Giuseppe Mazzini, een vijand van koningen en een onverzettelijke samenzweerder, en kwam vaak in conflict met Giuseppe Garibaldi, wiens acties en revolutionair potentieel hij vreesde.

Hij was minister van het Koninkrijk Sardinië van 1850 tot 1852, regeringsleider van 1852 tot 1859 en van 1860 tot 1861. In 1861, bij de proclamatie van het Koninkrijk Italië, werd hij de allereerste voorzitter van de Raad (Eerste Minister) van de nieuwe Italiaanse staat. Hij leed aan malaria en stierf 2 maanden en 13 dagen na zijn ambtsaanvaarding.

In de binnenlandse politiek steunde hij de goedkeuring en verdediging van het Statuut van Alberta. Als aanhanger van liberale en hervormingsgezinde ideeën, leider van gematigd rechts, sloot hij een akkoord (Connubio, synoniem van “huwelijk”, in ironische zin) met monarchaal links van Urbano Rattazzi om hervormingen door te voeren die de extreme vleugels van het parlement buitensloten. Hij schafte een groot aantal religieuze congregaties af, wat hem de vijandigheid van paus Pius IX opleverde.

Op economisch gebied bevorderde Cavour de vrije handel met de buurlanden, reorganiseerde hij het belastingstelsel, moedigde hij de samenwerking tussen de openbare en de particuliere sector aan en lanceerde hij belangrijke industriële investeringen in de textielsector en in de spoorwegen om de Italiaanse en Franse lijnen met elkaar te verbinden. Hij moderniseerde de landbouw door het gebruik van kunstmest en irrigatie om een eind te maken aan de frequente hongersnoden.

Op het gebied van de buitenlandse politiek wist hij vriendschap te sluiten met de liberale monarchieën: het Verenigd Koninkrijk en het Frankrijk van het Tweede Keizerrijk. Dankzij de vastberaden inzet van Napoleon III verkreeg hij de territoriale uitbreiding van Piemonte in Noord-Italië ten nadele van Oostenrijk, vervolgens, via plebiscieten, van de hertogdommen Parma, Modena en Toscane, en tenslotte door de verovering van het koninkrijk van de Twee Siciliën en de Pauselijke Staten.

Gezin en jeugd

Camillo Cavour werd op 10 augustus 1810 geboren in Turijn, een stad die toen onder het Eerste Keizerrijk bij Frankrijk hoorde.

Zijn vader, Michele Benso de Cavour, een katholiek edelman uit Piemonte, was een medewerker en vriend van de gouverneur en prins Camille Borghese, die de peetvader van de kleine Benso was en aan wie hij zijn naam doorgaf. Camillo”s moeder, Adele de Sellon (1780 – 1846), behoorde tot een tamelijk welgestelde calvinistische familie in Genève, die een opmerkelijke positie had verworven in de bourgeoisie van de stad. Zijn grootmoeder van vaderskant, Philippine de Sales (1761 – 1849), was de achterkleindochter van de heilige Franciscus van Sales.

Camillo bracht het grootste deel van zijn leven door in het Palazzo Cavour in Turijn, en zijn moedertaal, het Frans, bleef zijn hele leven zijn privé-taal; alleen in zijn openbare leven gebruikte hij Italiaans. Hij werd eerst opgeleid door een leermeester, Abbé Frezet. Als lid van de adel volgde Cavour in zijn jeugd de 5e cursus van de Koninklijke Militaire Academie van Turijn, die hij eind 1825 afrondde. Op veertienjarige leeftijd werd hij dankzij de connecties van zijn vader benoemd tot page van de Prins van Carignan, maar hij beschouwde deze positie, die als een eer werd beschouwd, meer als een dienstbaarheid. In de winter van 1826-1827 werd hij, dankzij de cursussen aan de Ecole d”application du Corps royal du génie in Turijn, luitenant bij het Corps of Engineers. Aan het einde van zijn militaire opleiding presenteerde hij een proefschrift met als titel: Esposizione compita dell”origine, teoria, pratica, ed effetti del tiro di rimbalzo tanto su terra che sull”acqua en met als ondertitel: Dalle Regie scuole teoriche e pratiche di Artiglieria e Fortificazione alla Scuola d”applicazione di Artiglieria e Genio , te Turijn.

In 1828 nam hij deel aan versterkingswerkzaamheden in de Alpen (Ventimiglia, Exilles, Esseillon). De jongeman wijdde zich spoedig, door persoonlijke belangstelling en opvoeding in zijn gezin, aan de zaak van de Europese vooruitgang. Een van zijn lezingen was die van de Engelse filosoof Jeremy Bentham, met wiens leer hij voor het eerst in aanraking kwam in 1829. In dat jaar las hij zijn Verhandeling over strafrecht en burgerlijk recht, waarin het politieke beginsel werd uiteengezet: “De maatstaf van goed en kwaad is slechts het grootste geluk van het grootste aantal”. Benthams andere concept is dat elk probleem kan leiden tot meetbare feiten, wat Cavours realisme een nuttige theoretische basis verschaft voor zijn neiging tot wiskundige analyse.

In 1830 hoopte hij dat de juli-revolutie in Frankrijk zou leiden tot de liberalisering van het Koninkrijk Piëmont-Sardinië. Datzelfde jaar verhuisde hij naar Genua; de officier Camillo Benso ontmoette er de markiezin Anna Giustiniani, met wie hij een echte passie had en die hem trouw bleef tot haar dood. Vanwege zijn politieke opvattingen werd hij naar het fort van Bard in de Aostavallei gestuurd en nam hij op 12 november 1831 ontslag uit het leger.

Op de leeftijd van tweeëntwintig jaar werd Cavour benoemd tot burgemeester van Grinzane, waar de familie bezittingen had, en hij bekleedde deze functie tot 1848. In december 1834 reisde hij naar het buitenland en bestudeerde de economische ontwikkeling van veel meer geïndustrialiseerde landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Zwitserland, Frankrijk en het VK

In december 1834 ging Cavour naar Genève, de plaats van herkomst van de familie van zijn moeder. Daar volgde hij verschillende universitaire cursussen over economie, geschiedenis en natuurkunde, die samen de reeks leerstellingen vormden die de culturele traditie van de achttiende eeuw vormden.

Vergezeld door zijn vriend Pietro di Santarosa bereikte Cavour Parijs in februari 1835, waar hij bijna twee en een halve maand verbleef. Gedurende deze periode bezocht hij ziekenhuizen, gevangenissen, scholen en allerlei openbare instellingen. Hij frequenteerde legitimistische kringen die de Bourbons gunstig gezind waren, maar ook die welke politiek het dichtst bij hem stonden, namelijk de aanhangers van de juli-monarchie van Louis-Philippe. Bij die gelegenheid ontmoette hij mannen die hij bewonderde, zoals de toekomstige voorzitter van de Raad François Guizot.

Hij verliet Parijs op 9 mei 1835 en kwam aan in Londen, waar hij andere persoonlijkheden ontmoette die hij wilde leren kennen, zoals de hervormer Edwin Chadwick (1800-1890) en Alexis de Tocqueville. Net als in Parijs interesseerde hij zich voor sociale vraagstukken, bezocht ziekenhuizen en gevangenissen en kwam in aanraking met de meest concrete aspecten van de industriële revolutie. In mei vertrok Cavour, nog steeds in gezelschap van Santarosa, voor een tournee door Engeland en Wales. Hij bezocht Windsor, Oxford, Birmingham, Chester, Liverpool, Manchester, Nottingham en Cambridge, waarna hij op 3 juli 1835 naar Frankrijk terugkeerde. Tijdens zijn reizen in Parijs raakte Camillo bevriend met de schrijfster Melanie Waldor, die hij tot zijn maitresse maakte.

Hij bezoekt België, de Duitse Bondsstaat en Zwitserland. Daar bevestigde hij zijn belangstelling voor de parlementaire democratie en de moderniteit, met name voor de eerste spoorwegen. Bij zijn terugkeer werd hij rentmeester van het landgoed van zijn vader in Leri.

Cavour”s belangstelling en enthousiasme voor de vooruitgang van de industrie, voor de politieke economie en voor de vrije handel waren onvoorwaardelijk en namen steeds toe. In deze periode werd ook zijn europeanisme versterkt, wat hem ertoe bracht te voorspellen dat “onrecht dat andere naties wordt aangedaan niet langer als goed patriottisme zal worden beschouwd”. Deze periode was bepalend voor de vorming van het politieke denken van Cavour, die tussen zijn twintigste en dertigste ook een neiging tot conservatisme ontwikkelde, in tegenstelling tot de revolutionaire gebeurtenissen. Wat de godsdienst betreft, erkende hij de belangrijke functie ervan, maar alleen als een ontwikkelingsstadium dat zijn burgerlijke cultuur reeds voorbij was. Voor hem bleef het christendom bovenal een ethische leer.

Intellectuele salons

In 1837 maakte Cavour nog een reis naar Genève en Lyon. Terug in Parijs om het landgoed van zijn oom Clermont-Tonnerre te voltooien, ontmoette hij koning Louis-Philippe en frequenteerde hij de sociale kringen. Hij maakte de reis opnieuw in 1840. Tijdens zijn verblijf in Frankrijk in 1842-1843, waren het de salons van intellectuelen die hem bezighielden.

Hij bezocht ijverig de Sorbonne en maakte er kennis met schrijvers als Alexandre Dumas, Sainte-Beuve en Prosper Mérimée, de filosoof Victor Cousin en vooral met de ministers en hoogwaardigheidsbekleders van de monarchie Louis-Philippe, voor wie hij grote bewondering koesterde: Adolphe Thiers, Louis-Mathieu Molé en Étienne-Denis Pasquier. Hij woonde de parlementsvergaderingen bij, waarvan de aanblik zijn achting voor Guizot en Tocqueville versterkte, en hij kwam in contact met leden van de Franse haute-finance.

Cavour bleef ook in hoog aanzien staan in het Verenigd Koninkrijk, waar hij in 1843 een van de belangrijkste salons van de Londense aristocratie wist binnen te komen, die van de Wigh Party van Henry Petty-Fitzmaurice van Lansdowne. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk blijven voor hem een politiek voorbeeld.

Van landeigenaar tot parlementslid (1843-1850)

Tussen zijn terugkeer van zijn buitenlandse reizen in augustus 1843 en zijn aantreden in de regering in oktober 1850, wijdde Cavour zich aan een breed scala van initiatieven op het gebied van landbouw, industrie, financiën en politiek. Als grootgrondbezitter droeg hij reeds in mei 1842 bij tot de oprichting van de Associazione agraria (de “agrarische vereniging”), die tot doel had de beste landbouwtechnieken en -beleidslijnen te bevorderen, ook via een Gazzetta die eind augustus 1843 een door de graaf geschreven artikel publiceerde over de oprichting van modelboerderijen.

In de herfst van 1843 zorgde Cavour, met de hulp van Giacinto Corio, die zich vooral met het beheer van de landgoederen van Leri bezighield, voor de verbetering van de veeteelt, de meststoffen en de landbouwmachines. In zeven jaar is de maïsproductie verdrievoudigd.

Om de innovaties in de landbouwproductie te integreren nam Cavour ook besluiten van industriële aard met min of meer goed bevonden resultaten. Een van de belangrijkste initiatieven was zijn deelname aan de oprichting van de Società anonima dei molini anglo-americani di Collegno in 1850, waarvan hij de belangrijkste aandeelhouder werd voordat de onderneming na de Italiaanse eenwording een leidende positie in het land innam. Belangrijke zakenrelaties in Turijn, Chivasso en Genua, en vooral de vriendschap met de bankier De La Rüe, stelden hem in staat een bevoorrechte positie te verwerven ten opzichte van andere eigenaars en belangrijke kansen te grijpen. Zo bereikte hij in 1847 een aanzienlijke inkomensstijging als gevolg van de slechte graanoogst in Europa, die leidde tot een stijging van de vraag, waardoor de prijzen tot ongewone hoogten stegen.

Naast zijn bijdragen aan de Gazzetta dell”Associazione agraria, wijdde Cavour zich aan het schrijven van essays over de voortgang van de industrialisatie en de vrijhandel in het Verenigd Koninkrijk en de gevolgen daarvan voor de economie en de Italiaanse samenleving. Bovenal prees hij de spoorwegen als instrumenten van civiele vooruitgang die, in plaats van opstandige bewegingen, bevorderlijk waren voor de nationale zaak. In dit verband wees hij op het belang van twee spoorlijnen: Turijn-Venetië en Turijn-Ancona.

Zonder dat er een revolutie nodig was, zouden de vooruitgang van de christelijke beschaving en de ontwikkeling van de Verlichting volgens Cavour leiden tot een politieke crisis waarvan Italië zou profiteren. Hij geloofde in vooruitgang, vooral intellectueel en moreel, omdat die voortkwam uit de waardigheid en het scheppend vermogen van de mens. Deze overtuiging ging gepaard met het idee dat economische vrijheid hand in hand ging met het algemeen belang en dat zij alle sociale klassen ten goede moest komen. Op basis van deze twee beginselen komt de waarde van nationaliteit naar voren:

“De geschiedenis van alle tijden bewijst dat geen volk een hoge graad van intelligentie en moraal kan bereiken zonder een sterk ontwikkeld gevoel voor zijn nationaliteit: in een volk dat niet trots kan zijn op zijn nationaliteit, zal het gevoel voor persoonlijke waardigheid slechts uitzonderlijk bestaan bij enkele bevoorrechte individuen. De meest bevolkte klassen die de nederigste posities innemen in het sociale leven, moeten zich groot voelen vanuit nationaal oogpunt om zich bewust te worden van hun waardigheid.

– Camillo Cavour, Spoorwegen, 1846

Het Congres van Wenen van 1815, dat samenviel met de val van Napoleon I en grotendeels werd georkestreerd door de Oostenrijkse premier Metternich, verdeelde het Italiaanse schiereiland in een aantal kleine staten, waarvan de meeste onder Oostenrijks bewind stonden. Het Koninkrijk Sardinië, waarvan de vorsten uit het Huis Savoie kwamen en Turijn als hoofdstad kozen, in Piëmonte, behield zijn soevereiniteit.

De terugkeer van absolute monarchieën in Europa wakkerde het verlangen naar vrijheid weer aan en in 1820 werd het schiereiland geconfronteerd met de eerste opstanden, georganiseerd door de Carbonari-vereniging, waarvan sommigen onder leiding stonden van de republikein Mazzini, spoedig gevolgd door Garibaldi. Mazzini was niet alleen gekant tegen de Oostenrijkse aanwezigheid, maar ook tegen het koningschap. Deze opstanden, waaraan vooral studenten, militairen en de jonge burgerij deelnamen, met uitsluiting van de volksmassa”s, slaagden er op enkele uitzonderingen na niet in zich op te dringen en werden hardhandig onderdrukt. Louis-Napoleon, de toekomstige Napoleon III, was verbonden aan de Italiaanse houtskoolindustrie, was betrokken bij de opstanden van 1831 in de Pauselijke Staten en behield een diepe verbondenheid met Italië.

Deze gebeurtenissen vormden de opmaat tot de Lente der Volkeren en het was in dit klimaat van opstand dat Cavour politiek opkwam en alle middelen aanwendde om de revolutionaire impuls, die de monarchie bedreigde, te sussen; hij steunde het voorstel voor een grondwet en de gewapende confrontatie met Oostenrijk. Het Koninkrijk Sardinië begint aan de eerste van de drie onafhankelijkheidsoorlogen die zullen leiden tot de eenheid van Italië.

In 1847 maakte Cavour zijn officiële opwachting op het politieke toneel als oprichter en directeur, samen met de liberale katholiek Cesare Balbo, van het dagblad Risorgimento. De krant, die tot stand kwam dankzij een versoepeling van de censuur door koning Karel Albert, sprak zich in januari 1848 uit voor een grondwet. Dit standpunt, dat ook Cavour innam, viel samen met de val van de juli-monarchie in Frankrijk op 24 februari 1848, en de politieke referentie van de graaf in Europa verdween.

In deze sfeer vaardigde Charles Albert op 4 maart 1848 het Statuut van Alberta uit. Deze grondwet stelde de liberale publieke opinie teleur, maar niet Cavour, die een belangrijke kieswet afkondigde waarbij een commissie werd ingesteld onder leiding van Cesare Balbo, waarvan hij lid was. Deze wet bleef, na enige aanpassingen, van kracht tot de kieshervorming van het Koninkrijk Italië in 1882.

Met de terugkeer van de republiek in Frankrijk, de revolutie in Wenen en Berlijn, de opstand in Milaan en de opstand in Piemonte en Ligurië, plaatste Cavour, die vreesde dat het constitutionele systeem ten prooi zou vallen aan de revolutionairen, zich aan het hoofd van een interventionistische beweging die er bij de koning op aandrong ten strijde te trekken tegen Oostenrijk en de publieke opinie te mobiliseren

Op 23 maart 1848 verklaarde Karel Albert de oorlog aan Oostenrijk. Na aanvankelijke successen veranderde de loop van het conflict en kwam de oude militaire aristocratie van het koninkrijk onder zware kritiek te staan. Na de eerste nederlagen eiste Cavour dat de schuldigen zouden worden gevonden die, naar zijn mening, Italië hadden verraden. Het slechte verloop van de oorlog overtuigde hem ervan dat Piemonte niet veilig kon zijn zolang de staatsmachten niet werden gecontroleerd door mannen van liberale gezindheid.

Op 27 april 1848 vonden de eerste verkiezingen van het nieuwe constitutionele regime plaats. Cavour was, dankzij zijn activiteit als politiek journalist, kandidaat voor de Kamer van Afgevaardigden van het Parlement en werd aanvankelijk verslagen, en vervolgens verkozen, op 26 juni 1848 bij de vervangende verkiezingen. Op 30 juni 1848 kwam hij de vergaderzaal (Palazzo Carignano) binnen en nam plaats op de banken aan de rechterzijde. Trouw aan de belangen van Piemonte, die hij bedreigd zag door de radicale Genuese en Lombardische krachten, verzette Cavour zich zowel tegen de uitvoerende macht van Cesare Balbo als tegen diens Milanese opvolger, Gabrio Casati (1798-1863). Toen de regering-Casati na de nederlaag bij Custoza echter om volledige bevoegdheden vroeg om de ernst van de situatie beter te kunnen beheersen, sprak Cavour zich daar voor uit. De gebeurtenissen verliepen snel: eerst was er de overgave van Milaan aan de Oostenrijkers en vervolgens de wapenstilstand die op 9 augustus 1848 door Salasco werd ondertekend.

Aan het einde van deze eerste fase van de oorlog koos de regering van Cesare di Sostegno, en de volgende van Ettore di San Martino, de weg van de diplomatie. Beiden werden gesteund door Cavour, die scherpe kritiek uitte op Vincenzo Gioberti, die nog steeds vastbesloten was Oostenrijk te bestrijden. Op 20 oktober 1848, in zijn eerste grote parlementaire toespraak, sprak Cavour zich uit voor uitstel van de vijandelijkheden en vertrouwde hij de diplomatieke bemiddeling toe aan het Verenigd Koninkrijk, dat bezorgd was over de opkomst van Duitsland en daarom welwillend stond tegenover de Italiaanse zaak. Met de steun van Cavour werd de gematigde lijn van de regering-San Martino doorgezet, maar de zwakte van de regering in een minder belangrijke kwestie dwong haar op 3 december 1848 af te treden.

Omdat hij geen andere ministersploeg kon samenstellen, vertrouwde koning Karel Albert de post toe aan Gioberti, wiens regering, die op 15 december 1848 aantrad, door Cavour als “zuiver links” werd beschouwd. De verkiezingen van 22 januari 1849 werden gehouden, ten nadele van de graaf, die in een tweede ronde werd verslagen. De meerderheid van het politieke spectrum was echter te heterogeen om de moeilijkheden van het land, dat nog steeds balanceerde tussen oorlog en vrede, het hoofd te bieden en Gioberti moest op 21 februari 1849 aftreden. Cavour veranderde radicaal zijn beleid ten aanzien van de revolutionaire crisis, waarvan hij het gevaar inzag, en besloot de vijandelijkheden tegen Oostenrijk te hervatten. De nederlaag bij Novara (23 maart 1849) bracht hem weer in beroering.

De zware nederlaag van Piëmont leidde op 23 maart 1849 tot de troonsafstand van Karel Albert ten gunste van zijn zoon Victor Emmanuel. Deze laatste, die openlijk gekant was tegen de politieke alliantie van zijn vader met links, verving de regering van de democraten, die op een totale oorlog aandrongen, door een regering onder leiding van generaal Gabriele de Launay, die door Cavour werd verwelkomd. De regering herwon de controle over de stad Genua, die in opstand was gekomen tegen de monarchie, voordat zij werd vervangen door die van Massimo d”Azeglio, wiens visie van Piemonte als bastion van de Italiaanse vrijheid Cavour aanvaardde.

De verkiezingen van 15 juli 1849 brachten een nieuwe, zij het kleine, meerderheid van democraten in de regering. Cavour werd herkozen, maar D”Azeglio overtuigde Victor Emmanuel II ervan de Kamer van Afgevaardigden te ontbinden en op 20 november 1849 vaardigde de koning de Moncalieri-proclamatie uit, waarin hij zijn volk uitnodigde gematigder kandidaten te kiezen die geen voorstander van een nieuwe oorlog waren. Op 9 december werd de Assemblee gekozen, die uiteindelijk met een overweldigende meerderheid voor de vrede stemde. Onder de verkozenen was Cavour, die in het kiesdistrict Turijn I 307 tegen 98 stemmen behaalde.

In deze periode onderscheidde Cavour zich als financier. Hij speelde een hoofdrol bij de fusie van de Bank van Genua en de nieuwe Bank van Turijn tot de Banca Nazionale degli Stati Sardi. Na het electorale succes van december 1849 werd Cavour ook een van de leidende figuren in de Piemontese politiek en nam hij de rol van woordvoerder van de nieuw gecreëerde gematigde meerderheid op zich. Vanuit deze positie betoogde hij dat de tijd voor hervormingen was aangebroken, hetgeen werd bevorderd door het Statuut van Alberta, dat reële vooruitzichten op vooruitgang had geschapen. Piëmont kon zich aldus distantiëren van het katholieke en reactionaire front dat in de rest van Italië zegevierde.

De eerste stap daartoe was de afkondiging van de Siccardi-wetten (9 april 1850 en 5 juni 1850), waarbij de verschillende privileges van de geestelijkheid in Piemonte werden afgeschaft en een fase van confrontatie met de Heilige Stoel werd ingeluid; ernstige incidenten, zowel van de kant van D”Azeglio als van Pius IX, waren hiervan het gevolg. Een daarvan was de weigering om het heilig oliesel toe te dienen aan Cavour”s vriend Pietro di Santarosa, die op 5 augustus 1850 overleed. Cavour gebruikte alle mogelijke middelen om tegen de geestelijkheid te protesteren, waarbij hij de uitwijzing verkreeg van de orde van de Servieten van Maria van Turijn, waarin de priester die geweigerd had de sacramenten te geven actief was, en waarschijnlijk ook invloed uitoefende op het besluit om de aartsbisschop van Turijn, Luigi Fransoni, te arresteren.

Minister van het Koninkrijk Sardinië (1850-1852)

Met de dood van Santarosa, die minister van Landbouw en Handel was, werd Cavour, met de leidende rol die hij in die dagen van antiklerikale strijd had gespeeld en de erkenning van zijn technische bekwaamheid, aangewezen als de natuurlijke opvolger van de overleden minister. Overtuigd door enkele afgevaardigden stemden de voorzitter van de Raad, D”Azeglio, en Victor Emmanuel II (aangemoedigd door generaal La Marmora) ermee in het ministerie van Landbouw en Handel toe te vertrouwen aan Cavour, die op 11 oktober 1850 de ambtseed aflegde. Victor Emmanuel zei hierover tegen zijn ministers: “Ik ben bereid, maar vergeet niet dat hij al uw portefeuilles zal overnemen”.

Een van de eerste taken van Camillo Benso was de vernieuwing van het vrijhandelsverdrag met Frankrijk. De overeenkomst, die voor Piëmont niet bijzonder interessant was, moest door politieke motieven worden ondersteund om te worden goedgekeurd, ook al herinnerde Cavour eraan dat elke verlaging van de douanerechten voor hem een voordelige operatie was. Nadat de kwestie van de handelsverdragen aan de orde was gesteld, begon de graaf onderhandelingen met België en het Verenigd Koninkrijk. Met beide landen verkreeg en verkreeg hij douaneregelingen die de handel vergemakkelijkten. De twee verdragen, die respectievelijk op 24 januari 1851 en 27 februari 1851 werden gesloten, waren de eerste uitingen van het handelsliberalisme van Cavour.

Deze twee akkoorden, waarmee hij een breed parlementair succes behaalde, baanden de weg voor een algemene hervorming van de douanerechten, waarvan de wet op 14 juli 1851 werd afgekondigd. Ondertussen werden tussen maart en juni andere handelsverdragen ondertekend met Griekenland, de Hanzesteden, de Duitse douane-unie, Zwitserland en Nederland. Met 114 stemmen voor en 23 tegen keurde de Kamer zelfs een soortgelijk verdrag met Oostenrijk goed, waarmee de eerste fase van Cavour”s douanepolitiek werd afgesloten, die voor Piëmont de overgang van protectionisme naar vrijhandel bewerkstelligde.

In dezelfde periode werd Cavour belast met het ministerie van Marine, waar hij zich onderscheidde door zijn vernieuwende ideeën en in conflict kwam met de hogere officieren, voor het merendeel reactionairen die zich verzetten tegen de invoering van stoomschepen. Anderzijds waren de troepen zeer ongedisciplineerd en Cavour”s bedoeling was om van de Sardijnse marine een professioneel korps te maken zoals dat van het Koninkrijk van de Twee Siciliën.

Tijdens de delicate fase van het parlementaire debat voor de goedkeuring van de handelsverdragen met het Verenigd Koninkrijk en België, dreigde Cavour uit de regering te stappen indien de praktijk om het ambt van minister van Financiën toe te vertrouwen aan een plaatsvervanger (in dit geval Giovanni Nigra (1798-1865)) niet werd opgegeven. Op 19 april 1851 verving Cavour Nigra, met behoud van alle andere ministersposten. Er waren ernstige meningsverschillen tussen D”Azeglio en Cavour, die uiteindelijk het ministerschap verkreeg.

De regering in Turijn had dringend behoefte aan liquide middelen, voornamelijk voor de schadeloosstellingen die de Oostenrijkers na de onafhankelijkheidsoorlog hadden opgelegd, en Cavour leek met zijn kundigheid en contacten de aangewezen man om de delicate situatie aan te pakken. Het Koninkrijk Sardinië was al zwaar in de schulden bij de Rothschilds en Cavour wilde het land uit deze afhankelijkheid halen. Na verschillende vruchteloze pogingen bij de Bank van Baring, verkreeg hij een grote lening bij de kleine Hambros Bank.

In dit verband ontving hij in augustus 1851 voorstellen van de Britse instanties voor de aanleg van de spoorlijnen Suse-Turijn en Novara-Turijn. De projecten werden respectievelijk op 14 juni 1852 en 11 juli 1852 wet. Hij verleende de reder Raffaele Rubattino de gesubsidieerde scheepvaartlijn tussen Genua en Sardinië en aan Genuese groepen de exploitatie van mijnen en zoutziederijen op Sardinië. Hij bevorderde grote projecten zoals de oprichting in Genua van de Transatlantic Company of de oprichting van het bedrijf Ansaldo, de toekomstige fabriek van stoomlocomotieven.

Gedreven door de wens het ambt van regeringsleider te verkrijgen en niet langer D”Azeglio”s politiek van alliantie met klerikaal rechts te steunen, nam Cavour begin 1852 het initiatief tot het sluiten van een overeenkomst, de connubio, met Urbano Rattazzi”s centrum-linkse partij. Met de stemmen van de afgevaardigden onder leiding van Cavour en die van centrum-links won Rattazzi op 11 mei 1852 het presidentschap van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De voorzitter van de Raad D”Azeglio, die net als Victor Emmanuel II gekant was tegen de politieke manoeuvres van Cavour, nam ontslag en verkreeg van de koning de verlenging van zijn mandaat. De regering die op 21 mei 1852 aantrad was zeer zwak en ontsloeg Cavour, die door D”Azeglio werd vervangen door Luigi Cibrario.

In Groot-Brittannië en Frankrijk (1852)

Vóór de hervatting van de politieke strijd verliet Cavour Turijn op 26 juni 1852 om uit het buitenland te vernemen wat zijn economisch en industrieel beleid zou beïnvloeden. Gioberti velde het volgende oordeel over Cavour: “Cavour is niet rijk aan Italiaansheid. Integendeel, in zijn gevoelens, instincten en kennis is hij bijna een vreemdeling voor Italië: Engels in zijn ideeën, Frans in zijn taal”. Op 8 juli was hij in Londen, waar hij belangstelling toonde voor de laatste ontwikkelingen in de industrie en contacten legde met zakenlieden, boeren en industriëlen. Hij bezocht fabrieken en arsenalen. Hij bleef tot 5 augustus in de Britse hoofdstad en vertrok toen naar Wales en het noorden van Engeland, waar hij de industriegebieden bezocht en vervolgens naar Schotland ging. In Londen of in hun buitenverblijven ontmoette hij Britse politici van verschillende partijen. Hij ontmoette de minister van Buitenlandse Zaken Malmesbury, maar ook Palmerston, Clarendon, Disraeli, Cobden, Lansdowne en Gladstone.

Cavour zette zijn reis voort en stak het Kanaal over naar Parijs, waar hij op 29 augustus 1852 aankwam. In de Franse hoofdstad was Lodewijk Napoleon president van de Tweede Republiek (hij werd pas op 2 december 1852 tot keizer uitgeroepen). De aandacht van de graaf, die gezelschap kreeg van zijn bondgenoot Rattazzi, was gericht op de nieuwe Franse heersende klasse met wie hij contact had gelegd. Vervolgens gingen zij naar de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Drouyn de Lhuys, en op 5 september dineerden zij met de prins-president Louis-Napoleon. Ze kwamen vol vertrouwen over de toekomst van Italië

De eerste regering Cavour (1852-1855)

Cavour streefde twee doelstellingen na: fiscale, economische en politieke hervormingen om van het koninkrijk Sardinië een moderne staat te maken, en toenadering tot een grote natie, aangezien de eerste onafhankelijkheidsoorlog op een mislukking was uitgelopen wegens het verschil in middelen tussen de twee oorlogvoerende partijen, en het voor de Piemontese politiek duidelijk was dat er een machtige bondgenoot nodig was, die Napoleon III leverde, in de wens om de Oostenrijkse macht te weerstaan.

Cavour vertrok naar Turijn, waar hij op 16 oktober 1852 terugkeerde, na een afwezigheid van meer dan drie maanden. Op 22 oktober 1852 nam D”Azeglio, aan het hoofd van een zwak bestuur dat had gekozen voor een antiklerikaal beleid, ontslag. Op 4 november van hetzelfde jaar werd Cavour, gesteund door mannen uit de connubio, die nu het modernste liberalisme in Piemonte vertegenwoordigden, en met een brede consensus, benaderd om voor de eerste keer voorzitter van de Raad te worden.

Victor Emmanuel II vraagt Cavour een nieuwe regering te vormen op voorwaarde dat de graaf met de Pauselijke Staten onderhandelt over de nog hangende kwesties, met name de invoering van het burgerlijk huwelijk in Piëmont. Cavour weigerde en stelde Cesare Balbo voor als D”Azeglio”s opvolger. Balbo kon geen overeenstemming bereiken met de rechtse afgevaardigde Ottavio Thaon di Revel, en de koning zag zich genoodzaakt Cavour terug te roepen. Cavour stemde er toen mee in om op 2 november 1852 een nieuwe regering te vormen, met de belofte dat de wet op het burgerlijk huwelijk zijn normale weg door het parlement zou volgen zonder een motie van vertrouwen.

Twee dagen na de vorming van zijn eerste regering ijverde Cavour hartstochtelijk voor de wet op het burgerlijk huwelijk, die echter door de Senaat werd verworpen, waardoor de graaf gedwongen werd er voorgoed van af te zien. Ondertussen bleef de republikeinse beweging onder leiding van Giuseppe Mazzini Cavour zorgen baren; op 6 februari 1853 brak in Milaan een oproer uit tegen de Oostenrijkers en de graaf, die vreesde dat het verschijnsel zich naar Piemonte zou uitbreiden, liet verscheidene Mazzinianen arresteren, onder wie Francesco Crispi. Dit besluit wekte de vijandigheid van links op, vooral toen de Oostenrijkers hem bedankten voor de arrestaties, maar toen de regering in Wenen op 13 februari verklaarde dat de eigendommen van de Lombardische vluchtelingen in Piemonte in beslag zouden worden genomen, protesteerde Cavour heftig en riep zijn ambassadeur terug.

Het hoofddoel van Cavour”s eerste regering was het financiële herstel van het land. In een poging het evenwicht te herstellen, nam de graaf verschillende maatregelen: eerst moest hij opnieuw een beroep doen op de bankiers van Rothschild en vervolgens verving hij, onder verwijzing naar het Franse systeem, de aangifte van inkomsten door een gerechtelijk onderzoek. Hij heeft ook belangrijke ingrepen gedaan in de sector van de staatsconcessies en de openbare diensten. Tenslotte hervatte hij het beleid van de ontwikkeling van kredietinstellingen.

Anderzijds doet de regering grote investeringen in de spoorwegen, terwijl dankzij de douanehervorming de uitvoer aanzienlijk toeneemt. Desondanks bestond er veel weerstand tegen de invoering van nieuwe onroerendgoedbelastingen, die in het algemeen de sociale klasse van het Parlement troffen. Cavour slaagde er namelijk nooit in de politieke voorwaarden te scheppen die een goede financiële basis voor zijn initiatieven mogelijk zouden maken.

Op 19 december 1853 was er sprake van een “herstel van de financiën”, hoewel de situatie ernstiger was dan was voorspeld, mede door de internationale crisis die voorafging aan de Krimoorlog. Daarom sloot Cavour een overeenkomst met de Rothschilds voor een lening, maar hij slaagde er ook in een groot deel van de schuld die hij was aangegaan bij een publiek van spaarders onder te brengen, met groot politiek en financieel succes.

Er was geen gebrek aan politieke consensus. Bij de verkiezingen van 8 december 1853 werden 130 kandidaten van de regeringsmeerderheid verkozen, 52 van links en 22 van rechts. In antwoord op de verkiezing van de belangrijkste politieke tegenstanders, Valerio, Brofferio, Pareto ter linkerzijde en Solaro della Margarita ter rechterzijde, ontwikkelde de graaf niettemin een politiek offensief gericht tegen de rechterlijke organisatie. Hij was ook vastbesloten een deel van links terug te winnen en de antiklerikale politiek te hervatten. In dit verband heeft minister van Justitie Urbano Rattazzi bij de opening van de Vijfde Wetgevende Vergadering een wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van strafrecht ingediend. De kern van het voorstel bestond uit nieuwe straffen voor priesters die, misbruik makend van hun ambt, zich verzetten tegen de wetten en instellingen van de Staat. De verordening werd in het Huis met een grote meerderheid en met een groot aantal stemmen van links aangenomen en, met meer moeite, ook door de Senaat. Vervolgens werden ook wijzigingen van het wetboek van strafvordering en het wetboek van burgerlijke rechtsvordering aangenomen.

In 1853 ontstond een Europese crisis uit een religieus conflict tussen het afbrokkelende Ottomaanse Rijk en Rusland, dat bescherming zocht voor de christenen onder de Turkse volkeren op de Balkan. Deze aspiraties wekten de vijandigheid op van de Britse regering, die Rusland ervan verdacht Constantinopel te willen veroveren en de route over land naar Brits-Indië te willen onderbreken. Frankrijk, dat een einde wilde maken aan zijn isolement, sloot zich aan bij het Verenigd Koninkrijk. Op 1 november 1853 verklaarde Rusland de oorlog aan het Ottomaanse Rijk en op 28 maart 1854 verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de oorlog aan Rusland. De kwestie, voor de politieke kansen die zouden kunnen ontstaan, begon Cavour te interesseren. In april 1854 ging hij in op het verzoek van de Britse ambassadeur, Sir James Hudson, dat het Koninkrijk Sardinië zich in het conflict zou mengen indien Oostenrijk ook Rusland zou aanvallen, om Piemonte niet bloot te stellen aan het Habsburgse leger.

De Britse tevredenheid was duidelijk, maar gedurende de hele zomer van 1854 bleef Oostenrijk neutraal. Tenslotte schreef de Britse minister van Buitenlandse Zaken Clarendon op 29 november 1854 een brief aan Hudson waarin hij hem verzocht zijn uiterste best te doen om een Piemontese expeditietroep te bewerkstelligen. Dit was een overbodig verzoek, aangezien Cavour reeds tot de conclusie was gekomen dat de Britse en Franse eisen, waarvan de laatste aan het begin van de crisis aan Victor Emmanuel II waren gesteld, moesten worden ingewilligd. Hij besloot te kiezen voor interventie, hetgeen de minister van Oorlog La Marmora en de minister van Buitenlandse Zaken Giuseppe Dabormida (1799-1869), die ontslag nam, tot verbijstering bracht.

De graaf, die ook minister van Buitenlandse Zaken werd, ondertekende op 26 januari 1855 de definitieve toetreding van het Koninkrijk Sardinië tot het Engels-Franse verdrag. Piëmont moest 15.000 man leveren en de geallieerde mogendheden garandeerden de integriteit van het Koninkrijk Sardinië tegen een eventuele Oostenrijkse aanval. Op 4 maart 1855 verklaarde Cavour de oorlog aan Rusland en op 25 april vertrok het Piemontese contingent vanuit La Spezia naar de Krim, waar het begin mei aankwam. Piëmont plukte de vruchten van de expeditie in de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog vier jaar later. Deze operatie herstelde het prestige van het Sardijnse leger en schiep banden van wapenbroederschap tussen de Fransen en de Piemontese.

Met de bedoeling dichter bij links te komen en conservatief rechts, dat terrein won door de economische crisis, te dwarsbomen, diende de regering Cavour op 28 november 1854 de wet op de kloosters in bij de Kamer. Vanwege haar antiklerikaal liberalisme voorzag de wet in de afschaffing van religieuze ordes, met uitzondering van die welke zich toelegden op onderwijs en hulp aan zieken. Tijdens het parlementaire debat viel Cavour in het bijzonder de bedelorden aan, die hij schadelijk achtte voor de moraal van het land en in strijd met de moderne arbeidsethiek.

De sterke meerderheid van de graaf in de Kamer moest opboksen tegen het verzet van de geestelijkheid, de koning en vooral de Senaat, die de wet in eerste instantie verwierp. Cavour nam op 27 april 1855 ontslag, waardoor een constitutionele crisis uitbrak, die de “Calabiana-crisis” werd genoemd naar de bisschop van Casale, Luigi di Calabiana, senator en tegenstander van het wetsontwerp.

De tweede regering Cavour (1855-1859)

Enkele dagen na zijn ontslag, en gezien de onmogelijkheid om een nieuwe regering te vormen, werd Cavour op 4 mei 1855 door de koning teruggeroepen als voorzitter van de Raad. Na enkele dagen discussie, waarbij Cavour benadrukte dat “de economische basis van de huidige maatschappij arbeid is”, werd de wet op de kloosters goedgekeurd, met een amendement dat de religieuzen hun plaats liet behouden tot het natuurlijke uitsterven van hun gemeenschap. Na de goedkeuring van de wet op de kloosters excommuniceerde Pius IX op 26 juli 1855 degenen die de maatregel hadden voorgesteld, goedgekeurd en bekrachtigd, waaronder Cavour en Vittorio Emanuele II.

De door de geallieerden gewonnen Krimoorlog eindigde in 1856 met het Congres van Parijs, waaraan ook Oostenrijk deelnam. Cavour kreeg geen enkele territoriale compensatie voor zijn deelname aan het conflict, maar een zitting werd uitdrukkelijk gewijd aan de bespreking van het Italiaanse probleem. De Britse minister van Buitenlandse Zaken Clarendon heeft op 8 april het anti-liberale beleid zowel in de Pauselijke Staten als in het Koninkrijk van de Twee Siciliën scherp aangevallen, hetgeen tot protesten van de Oostenrijkse minister Karl Buol heeft geleid.

Veel gematigder, op dezelfde dag, bleef de interventie van Cavour gericht op het aan de kaak stellen van de aanwezigheid van Oostenrijkse troepen in de Pauselijke Romagna. Het punt is dat de Italiaanse kwestie voor het eerst op Europees niveau werd gezien als een situatie die verandering vereiste ten aanzien van de grieven van de bevolking. De betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Piemonte waren uitstekend. Terug in Turijn ontving Cavour, op grond van de in Parijs behaalde resultaten, op 29 april 1856 de hoogste onderscheiding die door het Huis van Savoye werd verleend: de Annunziata kraag. Hetzelfde Congres zette de graaf echter aan tot het nemen van belangrijke beslissingen, namelijk het maken van zijn keuze, hetzij met Frankrijk, hetzij met Groot-Brittannië.

Na de besluiten van Parijs werd de kwestie van de twee Donauvorstendommen aan de orde gesteld. Moldavië en Walachije hadden volgens het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Turkije verdeeld moeten blijven onder de controle van het Ottomaanse Rijk. Frankrijk, Pruisen en Rusland zouden zich moeten verenigen (in het toekomstige koninkrijk Roemenië) en zich als een onafhankelijke staat vestigen. Cavour en het Koninkrijk Sardinië steunden dit standpunt en verklaarden zich voorstander van de eenmaking.

De reactie van Groot-Brittannië op het standpunt van Piedmont was zeer hard. Maar Cavour had zijn besluit al genomen, en tussen de dynamiek van de Franse politiek en het conservatisme van het Verenigd Koninkrijk koos de graaf voor Frankrijk. Bovendien zei hij reeds in 1852: “Het is vooral van Frankrijk dat ons lot afhangt”. Anderzijds was Oostenrijk steeds meer geïsoleerd en een episode moest bijdragen tot de consolidatie van deze situatie, die de graaf wist uit te buiten. Op 10 februari 1857 beschuldigde de regering in Wenen de pers van het aanwakkeren van de opstand in Piëmont tegen Oostenrijk, en de regering Cavour van medeplichtigheid. De graaf wees alle beschuldigingen van de hand en op 22 maart riep Buol zijn ambassadeur terug, de volgende dag gevolgd door een soortgelijke maatregel van Piëmont. Oostenrijk gebruikte dus de pers om het verbreken van de betrekkingen met het kleine koninkrijk Sardinië te rechtvaardigen, waarbij het zich blootstelde aan de verwijtende commentaren van alle Europese diplomaten, met inbegrip van de Britten, terwijl in Italië een meerderheid van de bevolking sympathie voor Piëmont toonde.

De aantrekkende economie en de dalende consensus

Vanaf 1855 verbeterde de economie van Piemonte dankzij goede graanoogsten en een vermindering van het handelstekort. Aangemoedigd door deze resultaten gaf Cavour in 1857 een nieuwe impuls aan het spoorwegbeleid met de bouw van de Mont Cenis-spoortunnel, met als doel de Franse en Italiaanse netwerken met elkaar te verbinden.

Op 16 juli 1857 eindigde het Vijfde Parlement voortijdig, in een situatie die, ondanks de economische verbetering, ongunstig leek voor Cavour. In feite was er onvrede ontstaan door de toenemende fiscale druk, de offers die voor de Krimoorlog waren gebracht en de anti-regeringsmobilisatie van de katholieke wereld. Het resultaat was dat bij de verkiezingen van 15 november 1857 het liberale centrum van Cavour 90 zetels behaalde (tegen 130 in de vorige legislatuur), waarvan 75 aan de rechterzijde (in plaats van 22) en 21 aan de linkerzijde (in plaats van 52). Het succes van de geestelijkheid overtrof de meest pessimistische voorspellingen van de meerderheid. Cavour besloot in functie te blijven en de liberale pers klaagde de druk van de geestelijkheid op de kiezers aan. Er werd een parlementaire controle ingesteld en er werden nieuwe verkiezingen gehouden voor een aantal zetels, waardoor de trend werd omgekeerd: het liberale centrum kreeg 105 zetels en rechts 60.

De politieke omwenteling leidde echter tot de opoffering van Rattazzi, die eerder naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken was overgestapt. Hij was niet geliefd bij Frankrijk, omdat hij niet in staat was gebleken Mazzini te arresteren, die gevaarlijk werd geacht voor het leven van Napoleon III. Rattazzi nam op 13 januari 1858 ontslag en Cavour nam de functie van interim-minister van Binnenlandse Zaken over.

De strategie tegen Oostenrijk en de annexatie van Lombardije

Cavour slaagde erin Frankrijk zover te krijgen dat het zich verbond aan het Koninkrijk Sardinië in ruil voor de gebieden Savoie en Nice, maar Napoleon III kwam niet al zijn verbintenissen na en beëindigde de oorlog eenzijdig en zonder Venetië te bevrijden. Het eenmakingsproces werd niettemin op gang gebracht, maar de voortzetting ervan bleef broos, waarbij Piëmont alleen optrad en soms tegen de belangen van zijn vroegere bondgenoot in.

Nadat hij met het Congres van Parijs de aandacht van de Europese mogendheden op de Italiaanse kwestie had gevestigd, achtte Cavour het noodzakelijk te onderhandelen over de steun van het Frankrijk van Napoleon III, conservatief in het binnenlands beleid, maar promotor van een buitenlands beleid van grootsheid. Na een lange reeks onderhandelingen, bemoeilijkt door de aanslag van Felice Orsini op het leven van Napoleon III, werden in juli 1858 de geheime Plombières-akkoorden tussen Cavour en de Franse keizer tegen het Oostenrijkse keizerrijk bekrachtigd. Deze akkoorden bepaalden dat, na een succesvolle oorlog tegen Oostenrijk, het Italiaanse schiereiland zou worden verdeeld in vier hoofdstaten die met elkaar verbonden zouden zijn in een confederatie onder voorzitterschap van de paus: het Koninkrijk Opper-Italië onder Victor Emmanuel II, het Koninkrijk Midden-Italië, de Pauselijke Staten beperkt tot Rome en omgeving en het Koninkrijk van de Twee Siciliën. Florence en Napels zouden onder Franse invloed komen.

Het jaar daarop werden de akkoorden van Plombières bekrachtigd door de Frans-Sardinische alliantie, die inhielden dat Frankrijk bij een militaire aanval van Wenen zou interveniëren om het Koninkrijk Sardinië te verdedigen met als doel Lombardije-Venetië te bevrijden van de Oostenrijkse overheersing en het af te staan aan Piëmonte. In ruil daarvoor zou Frankrijk de grondgebieden van Nice en Savoie krijgen, de bakermat van de Savoie-dynastie en als zodanig dierbaar voor Victor-Emmanuel II. Na de ondertekening van de akkoorden maakte Cavour een lange en woelige periode door, waarin de Piemontese premier het hoofd moest bieden aan een parlementaire commissie die hem heimelijk ondervroeg over de details van het bondgenootschap: Cavour ontkende dat Savoye en Nice het voorwerp van de onderhandelingen waren. Hij leende 50 miljoen Sardijnse lire om de bewapening van Piëmont te voltooien en zette een reeks militaire provocaties op aan de grens met Oostenrijk, dat geschrokken een ultimatum uitvaardigde waarin hem werd gevraagd zijn leger binnen drie dagen te ontwapenen. De graaf weigerde en Oostenrijk opende op 26 april 1859 de vijandelijkheden tegen Piëmont, hetgeen de uitvoering van de voorwaarden van het Frans-Sardische bondgenootschap inluidde. Op 29 april 1859 staken de Oostenrijkers de grens over naar Ticino, en op dezelfde dag staken de Fransen de Alpen over.

Ondanks de overwinningen bij Magenta en Solferino overtuigden de aanzienlijke verliezen aan beide zijden Napoleon III ervan, in een eenzijdige handeling, op 11 juli 1859 in Villafranca een wapenstilstand met Oostenrijk te ondertekenen en vervolgens op 11 november in Zürich het vredesverdrag te ratificeren. De clausules van het verdrag bepaalden dat Victor-Emmanuel II alleen Lombardije zou krijgen en dat voor de rest alles weer zou worden zoals het was geweest. Cavour, teleurgesteld en verbitterd door de bepalingen van de wapenstilstand, besloot na verhitte discussies met Napoleon III en Victor Emmanuel af te treden als voorzitter van de Raad, waardoor zijn regering op 12 juli 1859 ten val kwam. Hij zei tegen François Pietri, de privé-secretaris van Napoleon III: “Uw keizer heeft mij onteerd. Maar ik zeg je, deze vrede zal niet gemaakt worden! Dit verdrag zal niet worden uitgevoerd, ik zal Solaro della Margherita bij de ene hand nemen, en Mazzini bij de andere, indien nodig. Ik zal een samenzweerder worden. Ik zal een revolutionair worden. Maar dit verdrag zal niet worden uitgevoerd”. Rattazzi stond aan het hoofd van de nieuwe regering van 19 juli 1859 tot 16 januari 1860, toen hij ontslag nam en op 20 januari werd vervangen door Cavour.

De derde regering Cavour (1860-1861)

In de loop van de oorlog hebben de regeringen en de strijdkrachten van de kleine Italiaanse staten in het centrum en het noorden en van de Pauselijke Romagna hun posten verlaten en werden overal voorlopige pro-Sardische autoriteiten ingesteld. Na de vrede van Zürich werd een status quo bereikt omdat de voorlopige regeringen weigerden de macht terug te geven aan de vroegere heersers; de regering van La Marmora had niet de moed de annexatie van de gebieden bij het koninkrijk Sardinië af te kondigen. Op 22 december 1859 berustte Victor Emmanuel II in het terugroepen van Cavour, die intussen de partij van de Liberale Unie had opgericht.

De graaf keerde op 21 januari 1860 terug naar het voorzitterschap van de ministerraad; hij werd spoedig geconfronteerd met een Frans voorstel voor een regeling van de bevrijde gebieden: de inlijving bij Piëmont van de hertogdommen Parma en Modena, de controle van het Huis van Savoye over de pauselijke Romagna, een afzonderlijk koninkrijk in Toscane onder leiding van een lid van het Huis van Savoye en de overdracht van Nice en Savoye aan Frankrijk. In vergelijking met de akkoorden van de Frans-Sardische alliantie werd in dit voorstel afgezien van de annexatie van Veneto, dat niet van de Oostenrijkse bezetting was bevrijd. Na de annexatie van Parma, Modena en Romagna trotseerde Cavour, met steun van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk over Toscane en organiseerde een referendum over de vereniging met Piëmonte en de vorming van een nieuwe staat. Het referendum vond plaats op 1 maart 1860 en op 12 maart 1860, met een uitslag die de annexatie van Toscane bij het Koninkrijk Sardinië legitimeerde. De Franse regering reageerde met een verzoek om Savoye en Nice af te staan, hetgeen resulteerde in de ondertekening van het Verdrag van Turijn op 24 maart 1860. In ruil voor deze twee provincies werd het Koninkrijk Sardinië een veel homogenere natie dan het oude Piëmont, met naast Lombardije ook het huidige Emilia-Romagna en Toscane.

Cavour wist dat links het idee van een expeditie naar Zuid-Italië niet had opgegeven, en dat Garibaldi, omringd door republikeinse en revolutionaire figuren, met dit doel in contact stond met Vittorio Emanuele II. De Graaf vond het initiatief riskant en was er daarom tegen. Zijn prestige was echter ondermijnd door de cessie van Nice en Savoye en hij voelde zich niet sterk genoeg om zich daartegen te verzetten. Het vertrek van Quarto werd nauwlettend in de gaten gehouden door de Piemontese autoriteiten en Cavour slaagde erin, dankzij Giuseppe La Farina die na de landing naar Sicilië was gestuurd, het contact met Garibaldi in de gaten te houden en te onderhouden. Op 10 mei 1860 gaf de graaf, die zeer bezorgd was over de mogelijke reactie van de Fransen, de bondgenoten van de paus, opdracht een schip naar Toscane te sturen om Garibaldi te arresteren.

Garibaldi nam niettemin de zuidelijke route en nadat hij op 11 mei 1860 in Marsala was geland, stuurde Cavour La Farina naar Sicilië om contact met Garibaldi te houden en de situatie zo mogelijk onder controle te houden. Op het internationale toneel protesteerden de buitenlandse mogendheden, die de medeplichtigheid van het Koninkrijk Sardinië aan de expeditie vermoedden, bij de regering in Turijn, die de situatie met een zekere rust tegemoet zag wegens de ernstige financiële crisis in Oostenrijk, dat te kampen had met een hervatting van de Hongaarse revolutie.

Napoleon III daarentegen nam onmiddellijk de rol van bemiddelaar op zich en stelde Cavour omwille van de vrede voor Sicilië van het Koninkrijk der Twee Siciliën af te scheiden, in Napels en Palermo een grondwet uit te vaardigen en een alliantie tussen het Koninkrijk Sardinië en het Koninkrijk der Twee Siciliën tot stand te brengen. Onmiddellijk gaf het Bourbon-regime gevolg aan het Franse voorstel en stelde een liberale regering in die een grondwet afkondigde. Deze situatie bracht Cavour in grote moeilijkheden, want een dergelijke alliantie was onmogelijk. Tegelijkertijd kon hij Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die aandrongen op een wapenstilstand, niet tevreden stellen. De Piemontese regering besloot dat de koning een brief moest sturen aan Garibaldi met het bevel de Straat van Messina niet over te steken. Op 22 juli 1860 stuurde Vittorio Emanuele II deze brief, die Cavour had gewild, maar hij volgde hem met een persoonlijke boodschap waarin hij zijn officiële bevel tegensprak.

Op 6 augustus 1860 deelde Cavour de afgevaardigden van het Koninkrijk der Twee Siciliën mee dat Garibaldi de wapenstilstand weigerde te aanvaarden, verklaarde dat de middelen tot verzoening waren uitgeput en stelde hij de onderhandelingen over een bondgenootschap uit tot een onzekere toekomst. Uit vrees voor een verslechtering van de betrekkingen met Frankrijk liet de graaf een militaire expeditie van Mazzini tegenhouden, die vanuit Toscane de Pauselijke Staten zou aanvallen. Na deze gebeurtenissen was Cavour bereid alles in het werk te stellen om te voorkomen dat de beweging voor de eenwording van Italië revolutionair zou worden. In dit verband probeerde hij tevergeefs te verhinderen dat Garibaldi Napels bereikte, door een clandestiene wapenzending te organiseren voor een pro-Piëmontese opstand die niet plaatsvond. Anderzijds trok Garibaldi op 7 september 1860 triomfantelijk de Bourbon-hoofdstad binnen, waarmee hij de vrees van Cavour wegnam vanwege zijn vriendschap met de koning.

Aangezien het plan om Napels te veroveren mislukt was, besloot de graaf, ten einde het Huis van Savoye een actieve rol in de nationale beweging te geven, de Pauselijke Marken en Umbrië binnen te vallen. Dit project was ook bedoeld om Garibaldi”s opmars naar Rome en een gevaarlijke confrontatie met Frankrijk te voorkomen. Napoleon III moest op de hoogte zijn van en voorbereid zijn op deze gebeurtenissen en ervan overtuigd zijn dat de invasie van Piëmonte in de Pauselijke Staten een minder groot kwaad was. Voor deze delicate missie koos de graaf Farini en Cialdini.

De vrees voor een Oostenrijkse aanval bespoedigde de gebeurtenissen en Cavour zond een ultimatum aan de Pauselijke Staten om de buitenlandse troepen te ontslaan, op 11 september 1860 gevolgd door het schenden van de grenzen. Frankrijk reageerde krachtig ter verdediging van de paus, maar zonder enig concreet effect. Intussen verslechterde de crisis met Garibaldi plotseling, toen de generaal op 10 september verklaarde dat hij de veroverde gebieden pas aan de koning wilde overdragen nadat hij Rome had bezet. De aankondiging kreeg ook de goedkeuring van Mazzini.

De overwinning in de Slag bij Castelfidardo, de toekenning van een lening van 150 miljoen Sardijnse lire aan de regering voor militaire uitgaven en de triomf van de Italiaanse onafhankelijkheid gaven Cavour nieuwe kracht en vertrouwen, terwijl Garibaldi, hoewel overwinnaar in de Slag bij de Volturno, zijn opmars naar Rome tot staan bracht. Op verzoek van Cavour organiseerde de “prodictator” Giorgio Pallavicino Trivulzio in Napels een plebisciet voor onmiddellijke inlijving bij het koninkrijk Sardinië, in Palermo gevolgd door zijn ambtgenoot Antonio Mordini. De stemming vond plaats op 21 oktober 1860 en bekrachtigde de vereniging van het Koninkrijk van de Twee Siciliën met dat van Victor Emmanuel II. Op 4 en 5 november 1860 stemden Umbrië en de Marken voor eenwording met Italië. Begin oktober verklaarde Cavour:

“Het zal niet de laatste titel van roem voor Italië zijn, dat het een natie heeft weten te vormen zonder de vrijheid der onafhankelijkheid op te offeren, zonder door de dictatoriale handen van een Cromwell te gaan, maar door zich te bevrijden van het monarchisch absolutisme zonder te vervallen in revolutionair despotisme tot de revolutionaire dictaturen van een of meer, zou de ontluikende wettelijke vrijheid, die wij onafscheidelijk willen hebben van de onafhankelijkheid van de natie, om zeep worden geholpen.

– Camillo Cavour, 2 oktober 1860

Nu Garibaldi”s plannen voor Rome waren opgelost, moest Cavour beslissen wat te doen met wat er nog over was van de Pauselijke Staten (ongeveer het huidige Lazio), in de wetenschap dat een aanval op Rome zou worden beschouwd als een daad van agressie door Frankrijk.

Het plan van de graaf, dat in november 1860 begon en tot aan zijn dood voortduurde, bestond erin de paus voor te stellen afstand te doen van de wereldlijke macht in ruil voor het afstand doen door de staat van het equivalent daarvan: de rechtspraak. Het beginsel van “een vrije Kerk in een vrije Staat” zou worden aangenomen, maar de onderhandelingen liepen stuk op de fundamentele onverzettelijkheid van Pius IX, en het project mislukte.

De regering Cavour van het Koninkrijk Italië (1861)

Van 27 januari 1861 tot 3 februari 1861 vonden de verkiezingen plaats voor het eerste unitaire Italiaanse parlement. Meer dan 300 van de 443 zetels in de nieuwe kamer gingen naar de regeringsmeerderheid. De oppositie behaalde ongeveer 100 zetels, maar de rechtervleugel, die uit geestelijken bestond, had geen vertegenwoordigers, aangezien zij zich hadden gehouden aan de uitnodiging om niet te kiezen en niet gekozen te worden in een parlement dat de rechten van de paus had geschonden. Op 18 februari werd de nieuwe zitting ingehuldigd, waarin voor het eerst vertegenwoordigers van Piemonte, Lombardije, Sicilië, Toscane, Emilia en Napels samen zitting hielden. Op 17 maart roept het parlement het Koninkrijk Italië uit, met Victor-Emmanuel II als koning. Op 22 maart zag de koning af van de benoeming van Ricasoli tot hoofd van de regering en bevestigde hij Cavour als hoofd van de regering, met de bijkomende verantwoordelijkheid voor de marine en buitenlandse zaken. Op 25 maart verklaarde hij in het parlement dat Rome de hoofdstad van Italië moest worden.

De meest tumultueuze episode in het politieke leven van Cavour, afgezien van het incident met Victor Emmanuel II na de wapenstilstand van Villafranca, was zijn ontmoeting met Garibaldi in april 1861. Het voorwerp van onenigheid was het leger van Garibaldiaanse vrijwilligers in het zuiden, waarvan Cavour de overplaatsing naar het noorden wilde vermijden, uit vrees dat het ten prooi zou vallen aan de radicalen. Zo verordende hij op 16 januari 1861 de ontbinding van het zuidelijke leger in Napels en ondanks de protesten van de commandant, Giuseppe Sirtori, bleef Cavour onvermurwbaar.

Zonder zijn leger te verdedigen hield Garibaldi op 18 april 1861 een gedenkwaardige toespraak voor de Kamer, waarin hij “de koude vijandelijke hand van dit Cavour-ministerie” ervan beschuldigde een “broederoorlog” te hebben willen uitlokken. De graaf reageerde heftig en vroeg de voorzitter van de Kamer, Rattazzi, tevergeefs, Garibaldi tot de orde te roepen. De zitting werd geschorst en Nino Bixio trachtte in de daaropvolgende dagen een verzoening tot stand te brengen, die echter nooit volledig werd bereikt.

Op 29 mei werd Cavour ziek, wat zijn arts toeschreef aan een aanval van malaria die hem regelmatig had getroffen sinds hij als jongeman de ziekte had opgelopen op de rijstvelden van de familie in Verceil. Alle behandelingen zijn ineffectief. Hij vroeg zijn vriend en Franciscaner priester, pater Giacomo da Poirino (in de eeuw Luigi Marocco) te spreken. Deze gaf hem, na een lang gesprek, de absolutie, hoewel hij geëxcommuniceerd was, en verstrekte hem de communie en het heilig oliesel, omdat de graaf zei dat hij “als een goed christen wilde sterven”. Voor deze daad, werd pater Giacomo geschorst a divinis. Volgens zijn vriend Michelangelo Castelli waren de laatste woorden van de graaf: “Italië is gedaan, alles is gered”. Op 6 juni 1861, minder dan drie maanden na de proclamatie van het Koninkrijk Italië, overleed Cavour in Turijn in het Palazzo Benso di Cavour, het paleis van de familie Cavour. Zijn dood veroorzaakte een immens verdriet, omdat het volkomen onverwacht was, en er was een buitengewone opkomst van persoonlijkheden op zijn begrafenis. Het graf van Cavour bevindt zich in Santena, naast dat van zijn neef, Augusto, in de familiecrypte. Zijn broer Gustavo weigerde de eer van een staatsbegrafenis in de Basiliek van Superga, zoals gevraagd door Victor Emmanuel II. Cavour”s tombe werd in 1911 uitgeroepen tot nationaal monument.

Bettino Ricasoli volgt Cavour op als voorzitter van de raad van bestuur.

Giuseppe Mazzini, een filosoof en republikein, trok met zijn ideeën alle revolutionaire elementen van Italië naar zich toe voordat zij zich schaarden achter de koning van het koninkrijk Sardinië en Cavour. Vooral Daniele Manin riep zijn vrienden in een gloedvolle verklaring op om de actie van het Huis van Savoye te steunen:

“Overtuigd dat Italië eerst en vooral gemaakt moet worden, dat het de primaire vraag is, zeg ik tegen het Huis van Savoye: Maak Italië en ik ben met u, anders niet… Ik, een republikein, was de eerste om de banier van de eenwording te planten: Italië met de Sardijnse koning.

– Daniele Manin

Mazzini was een tegenstander van Cavour, die hij in het parlement niet kon confronteren omdat hij, hoewel hij in 1866, na verschillende ongeldigverklaringen, was gekozen, weigerde de ambtseed af te leggen op het Statuut van Albert, de grondwet van de monarchie van Savoye.

Mazzini was een felle tegenstander van de Krimoorlog, die voor het Koninkrijk Sardinië enorme verliezen aan manschappen veroorzaakte. Hij richtte een oproep tot de soldaten die naar het conflict vertrokken:

“Vijftienduizend van jullie staan op het punt gedeporteerd te worden naar de Krim. Niemand van jullie zal zijn familie weer zien. U zult niet de eer van gevechten hebben. U zult sterven, zonder glorie, zonder het aureool van prachtige daden door te geven, de ultieme troost van uw dierbaren. Jullie zullen sterven vanwege buitenlandse regeringen en leiders. Om een vals buitenlands doel te dienen zullen uw beenderen vertrapt worden door de paarden van de Kozakken, in verre landen, waar niemand van uw volk zal kunnen samenkomen om te rouwen. Daarom noem ik je, met pijn in mijn ziel, ”gedeporteerd”.”

– Giuseppe Mazzini

Toen Napoleon III in 1858 ontsnapte aan de moordaanslag door Felice Orsini en Giovanni Andrea Pieri, gaf de regering in Turijn Mazzini de schuld (Cavour zou hem “de leider van de horde fanatieke moordenaars” hebben genoemd, en bovendien “een vijand die even gevaarlijk is als Oostenrijk”), omdat de twee daders lid waren geweest van zijn Partito d”Azione. Volgens Denis Mack Smith had Cavour in het verleden de twee revolutionairen gefinancierd vanwege hun breuk met Mazzini, en na de moordaanslag op Napoleon III en de veroordeling van de twee mannen kreeg de weduwe van Orsini een pensioen. Cavour oefende ook druk uit op de rechterlijke macht om te proberen de radicale pers te veroordelen. Hij begunstigde ook het agentschap Stefani met geheime fondsen, hoewel de wet privileges en monopolies voor privé-personen verbood. Zo werd het bureau Stefani, met zijn sterke relatie met Cavour, volgens de schrijver Gigi Di Fiore, een belangrijk instrument van de regering voor de controle van de media in het Koninkrijk Sardinië.

Mazzini van zijn kant veroordeelde niet alleen de aanval van Orsini en Pieri, maar viel ook de premier aan in een artikel dat gepubliceerd werd in de krant Italia del popolo :

“U hebt in Piemonte een dodelijk dualisme geopend, u hebt onze jeugd gecorrumpeerd door een politiek van leugens en bedrog op te zetten tegenover de serene politiek van iemand die herboren wil worden. Tussen u en ons, meneer, een afgrond scheidt ons. Wij vertegenwoordigen Italië, jullie de oude achterdochtige monarchale ambitie. Wij willen vooral nationale eenheid, jullie willen territoriale uitbreiding.

– Giuseppe Mazzini

Mazzini steunde Garibaldi in zijn expeditie van de Duizend en spoorde hem aan Rome in te nemen, wetende dat dit inging tegen het beleid van Cavour, die zich zorgen maakte over de Franse reactie.

Binnenlands beleid

Hoewel hij door een breed publiek werd bewonderd, was het karakter van Cavour ook het voorwerp van kritiek.

In 1853, een jaar van ernstige graancrisis op het Italiaanse schiereiland, aanvaardde Cavour, een groot molenaar, in plaats van de handel in tarwe met het buitenland te verbieden, de uitvoer, waardoor hij volgens sommige auteurs (zoals Lorenzo Del Boca) enorme winsten voor eigen gebruik maakte en de Piemontese bevolking van oogsten beroofde. De historicus Rosario Romeo spreekt van geruchten tegen de graaf, uit de populaire kranten van die tijd. Het beleid van uitvoer van graan heeft namelijk een algemene malaise en onrust teweeggebracht in Arona, Pallanza (een frazione van Verbania) en Genua. De burgemeesters mobiliseerden zich tegen de regering Cavour, onder wie de twaalf burgemeesters van het district Intra (een deelgemeente van Verbania) en dat van Cava Manara, die verklaarden: “Als de export nog een maand doorgaat, zullen de bakkers van deze plaats niet veel tarwe meer kunnen vinden om brood te maken. De arbeidersklasse protesteerde zelfs onder de ramen van Cavour”s villa. De carabinieri grepen in, er waren arrestaties en gewelddadigheden tegen de demonstranten. De kranten L”imparziale en La voce della libertà, die tot de belangrijkste aanklagers van de tarwemanoeuvre van de regering behoorden, werden bekritiseerd wegens het aanzetten van het volk tot opstand en werden voor de rechter gedaagd maar vrijgesproken. Angelo Brofferio, Cavour”s politieke rivaal, schreef scherpe aanvallen op zijn activiteiten en zei dat onder Cavour”s regering “monopolies, effectenmakelaars, telegraafbedrijven en speculanten zich illegaal vetmesten aan de publieke middelen, terwijl het geheel van de burgers kreunt, lijdt en schreeuwt onder het gewicht van belastingen en heffingen. Brofferio omschreef het politie-optreden tegen de demonstranten als een “barbaarse daad”. Eind 1853 werden in de Aosta-vallei de belangrijkste opstanden geregistreerd. Meer dan tweeduizend inwoners waren bij de rellen betrokken en de regering verrichtte in totaal 530 arrestaties. Van de gearresteerde relschoppers zijn er 80 berecht en 9 veroordeeld.

De Risorgimento

De rol van Cavour tijdens het Risorgimento heeft aanleiding gegeven tot verschillende debatten. Hoewel hij samen met Garibaldi, Victor Emmanuel II en Mazzini als een van de vaders van de natie wordt beschouwd, hield Cavour zich nauwelijks bezig met de eenwording van Italië, maar alleen met het verleggen van de grenzen van het koninkrijk Savoie (een opvatting die door Mazzini zelf werd gedeeld). De rol van Cavour bij de annexatie van het Koninkrijk van de Twee Siciliën is nog steeds onduidelijk. Volgens de schrijver Arrigo Petacco heeft de Piemontese eerste minister, die gekant was tegen de verovering van het Bourbon-koninkrijk, zelfs getracht met Frans II een overeenkomst te sluiten, die voorzag in de oprichting van een federale staat, maar deze laatste weigerde. Hij zou lid zijn geweest van de Vrijmetselaars.

Andere auteurs, zoals Del Boca, beweren dat Cavour en Clarendon in 1856, vier jaar voor de Duizend Expeditie, contacten hadden gelegd om opstanden tegen de Bourbons in het Koninkrijk van de Twee Siciliën te organiseren, een opvatting die ook wordt gesteund door de Engelse historicus George Macaulay Trevelyan, auteur van verscheidene werken over Garibaldi. Cavour zou Carlo Pellion di Persano opdracht hebben gegeven in Napels contact te leggen met de advocaat Edwin James, een man die het vertrouwen genoot van de Britse regering.

De Engelse historicus Denis Mack Smith, wiens werk zich concentreert op de geschiedenis van Italië vanaf het Risorgimento tot heden, geeft een negatief oordeel over Cavour”s karakter en beschrijft hem als “bedrieglijk”, “onhandig”, “vals”, “sluw” en vastbesloten om de eenwording van Italië te verhinderen als de radicale, republikeinse, volks- en democratische krachten eer zou kunnen worden aangedaan.

Cavour”s gezicht is zeer delicaat en staat in contrast met dat van zijn koning. De man was zeer aantrekkelijk en sympathiek. Hij had een opgewekt karakter en werd beschreven als iemand met een “opgewekte politiek”, en de Piemontese bevolking, wier genegenheid hij had gewonnen, noemde hem “Papa Camillo”.

“Zijn fysionomie, ondanks zijn bijna seniele uiterlijk, straalt een jeugdige gloed uit. Het lijkt of al zijn zintuigen op scherp staan achter de smalle bril; de ogen zijn oplettend en alsof ze glimlachen; de handen lijken te trillen. Dit hoofd wordt gekroond met een vierkant voorhoofd als een vesting. De gelaatstrekken zijn regelmatig, het gezicht is geschoren, met uitzondering van een lichte baard.

– Alfredo Panzini, Cavour en het epos van het Risorgimento.

Cavour trouwde niet. Hij zei: “Ik kan nu geen vrouw nemen, ik moet Italië doen”. Cavour was een levensgenieter en een sensueel man. Hij had veel korte en discrete affaires. Op twintigjarige leeftijd ontmoette hij de markiezin Anna Giustiniani, bij wie hij een ware hartstocht koesterde en die voor hem zelfmoord pleegde. Tijdens zijn reizen naar Parijs gunde Camillo zichzelf een paar pauzes en in 1835 ontmoette hij Melanie Waldor, die een roman schreef onder de titel Alphonse en Julia, waarin Alphonse in feite Cavour was; zij noemde hem “mijn kleine Italiaan met een roze teint en een kinderlach”. Dan waren er de aristocrate Clementina Guasco di Castelletto, Emilia Gazelli Pollone Joséphine de Vintimille, Hortense Allart de Méritens, een Française wier informatie, ontleend aan het bed van de groten van Europa, nuttig was voor de staatsman voor zijn beleggingen op de beurzen. In 1855, nog steeds in de Franse hoofdstad, ontmoette hij een Engelse weduwe, de Marquise d”Ely. Zijn laatste verovering voor zijn dood was een beroemde ballerina, Bianca Ronzini.

Cavour was ook een fijnproever, gepassioneerd door agnolotti, gestoofd rundvlees en de legendarische vermout, hij gaf zijn naam aan de soep “à la Cavour” (een rijstcrème), de pudding “à la Cavour”, de artisjokken in een “Cavour”-korst en de kalfskop “à la Cavour” en hij promootte Barolo, een Piemontese wijn die hij altijd bij het diner serveerde.

Twee Italiaanse steden voegden zijn naam toe aan de oorspronkelijke naam: Grinzane Cavour, waar Cavour burgemeester was, en Sogliano Cavour, om de herstelde nationale eenheid te vieren. Vele straten, pleinen en standbeelden zijn aan hem gewijd. Voor 2010 (de verjaardag van zijn geboorte) is hij afgebeeld op een herdenkingsmunt van 2 euro in Italië.

Ook het slagschip Conte di Cavour en het vliegdekschip Cavour (CVH-550) zijn in Italië ter ere van hem vernoemd.

In Luchino Visconti”s Le Guépard is het personage van Chevalley, gespeeld door Leslie French, in de film (evenals in Lampedusa”s roman) een afgezant van de nieuwe unitaire regering van Italië, die prins Salina een senaatszetel komt aanbieden. Zoals vaak het geval is bij Visconti, is het uiterlijk van dit personage openlijk gemodelleerd naar dat van Cavour, met name in het beroemde portret van Francesco Hayez (1864).

Camillo Cavour kreeg vele onderscheidingen

Referenties

De biografie van Camillo Cavour werd gepubliceerd door Joseph Devey (1861), zijn toespraken werden vertaald door Isacco Artom en Albert Blanc (1862).

Bronnen

  1. Camillo Cavour
  2. Camillo Benso di Cavour
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.