Keizer Karel VI

gigatos | maart 24, 2022

Samenvatting

Karel VI Franz Joseph Wenzel Balthasar Johann Anton Ignaz († 20 oktober 1740 ibid.) was Rooms-Duits keizer en aartshertog van Oostenrijk van 1711 tot 1740, en tevens vorst van de resterende Habsburgse erflanden, als Karel III (Hongaars: Károly) koning van Hongarije en Kroatië, en als Karel II (Hongaars: Károly) koning van Kroatië. (Hongaars: III. Károly) Koning van Hongarije en Kroatië, als Karel II. (Tsjechisch: Karel II.) Koning van Bohemen, als Karel III. (Spaans Carlos III) aangewezen tegenkoning van Spanje, vanaf 1713 als Karel VI (Italiaans Carlo VI) koning van Napels, en bij de Vrede van Utrecht van 1713 tot 1720 als Karel III. (Italiaan Carlo III) ook koning van Sardinië, en vanaf 1720 als Karel IV (Italiaan Carlo IV) koning van Sicilië.

In de Spaanse Successieoorlog kon Karel VI zijn aanspraak op de Spaanse kroon niet doen gelden, maar een groot deel van de Spaanse bezittingen in de Nederlanden en Italië vielen in handen van Oostenrijk. Tijdens zijn keizerschap werd de Pragmatische Sanctie uitgevaardigd. Dit stelde niet alleen vrouwelijke leden van het Huis Habsburg in staat de troon te bestijgen, maar was met zijn nadruk op het idee van een unie tussen de Habsburgse staten van centraal belang voor de opkomst van Oostenrijk als een grote mogendheid. De overwinning in de Venetiaans-Oostenrijks-Turkse oorlog leidde in 1717 tot territoriale uitbreiding. De gewonnen gebieden gingen echter gedeeltelijk weer verloren in de Russisch-Oostenrijks-Turkse oorlog van 1739. Een groot deel van zijn bewind besteedde hij aan het opleggen van de Pragmatische Sanctie binnen de Habsburgse machtssfeer en het verkrijgen van de erkenning ervan door de andere Europese mogendheden. In het binnenland streefde de keizer naar bevordering van de economie in de geest van het mercantilisme. Hij liet echter een belangrijk project, de Oost-Indische Compagnie, varen in het belang van de handhaving van de Pragmatische Sanctie. Hij slaagde er ook niet in de administratie en het leger te hervormen. Hij was de laatste keizer die, naast het behartigen van de Habsburgse belangen, een actieve keizerlijke politiek voerde, hoewel de keizerlijke gedachte in zijn tijd veel van haar belang verloor. Hij bevorderde kunst en cultuur op vele manieren. Zijn bewind was een hoogtepunt van de barokcultuur, waarvan de gebouwen vandaag de dag nog steeds kenmerkend zijn voor Oostenrijk en de voormalige Habsburgse staten. Met de dood van Karel stierf het Huis Habsburg in mannelijke lijn uit.

Karel (gedoopt Carolus Franciscus Josephus Wenceslaus Balthasar Johannes Antonius Ignatius) was de zoon van Leopold I van het Huis Habsburg en Eleonora van Palts-Neuburg en de broer van Jozef I. Zijn opvoeding stond onder toezicht van prins Anton Florian van Liechtenstein. De inhoud werd hoofdzakelijk overgebracht door Jezuïeten zoals Andreas Braun of personen die dicht bij hen stonden. Het aanleren van traditionele heersersdeugden en vooral de geschiedenis van de Habsburgse familie speelden een belangrijke rol. Er zijn twee manuscripten bewaard gebleven uit de kindertijd van Karl, waarin hij de deugden van zijn voorouders beschreef.

Zoals elke Habsburger moest hij een vak leren en koos hij voor een opleiding tot wapensmid. In de loop van zijn opleiding maakte Karl op zestienjarige leeftijd een pentekening van een geweerloop, die nu te zien is in de permanente tentoonstelling van het Museum voor Militaire Geschiedenis in Wenen. De tekening is met zijn eigen hand gesigneerd op de achterkant (“Carl Erzh. zu Oesterr.”).

Karl trouwde op 23 april 1708 met Elisabeth Christine, de dochter van hertog Ludwig Rudolf van Brunswijk-Wolfenbüttel en zijn echtgenote Christine Luise van Oettingen (huwelijk op afstand) en verhuisde op 1 augustus 1708 met haar naar Barcelona. Uit het huwelijk werden de volgende kinderen geboren:

Met het oog op het dreigende uitsterven van de Spaanse lijn van de Habsburgers na de dood van Karel II, was Keizer Leopold al vroeg van plan Karel koning van Spanje te maken. Reeds tijdens de Paltsopvolgingsoorlog was het de bedoeling de zoon van de keizer met hulptroepen naar Spanje te sturen, maar dit ging niet door. De Spaanse koning zelf benoemde echter niet Karel maar Filips van Anjou, d.w.z. een kleinzoon van Lodewijk XIV, tot zijn erfgenaam. Na de dood van de koning werd Filips in Spanje en de koloniën als koning erkend. Het verzet van keizer Leopold, die zich verbond met Engeland en de Nederlanden, leidde tot de Spaanse Successieoorlog.

Na de proclamatie van Karel als koning van Spanje in 1703 kreeg hij in een geheim verdrag van keizer Leopold en zijn broer Jozef alle Spaanse bezittingen toegewezen, met uitzondering van Lombardije. Tegelijkertijd werd een regeling getroffen inzake de opvolging in het Huis Habsburg (Pactum mutuae successionis). Vanuit Portugal hoopte Karel in 1704 Spanje te bereiken. De Portugese en Engelse troepen waren echter te zwak om de weerstand van het Spaanse leger te kunnen breken. Profiterend van de ontevredenheid van de Catalanen en Aragonezen over het bewind van Filips V, slaagde Karel erin Barcelona binnen te dringen in 1705 na het beleg van de stad. Karel kon zijn machtsgebied uitbreiden tot Catalonië en andere gebieden en zijn eigen troepen op de been brengen. Hij toonde zich in deze periode moedig en taai, maar toonde weinig vermogen tot integratie en leiding geven. Onder druk van de Fransen moest Karel al in 1706 enkele posities opgeven. De strijd van de geallieerden was ook niet erg succesvol. Daarom moesten zij Madrid in juni 1706 weer verlaten. De geallieerden slaagden er echter in belangrijke Spaanse bezittingen in Italië te veroveren. Na militaire successen in Spanje kon Karel in 1710 ook een tijdlang Madrid binnentrekken, maar hij moest zich al snel weer terugtrekken in Barcelona.

De situatie veranderde toen zijn broer Jozef, inmiddels keizer, in 1711 stierf zonder mannelijke nakomelingen. Karel erfde nu ook Oostenrijk, Bohemen, Hongarije en het vooruitzicht op de titel van keizer. Onder druk van Wenen keerde hij terug zonder afstand te doen van zijn aanspraak op de Spaanse troon. Demonstratief benoemde hij bij zijn vertrek zijn vrouw tot gouverneur in Spanje. Op 12 oktober 1711 kozen de kiezers hem tot Rooms-Duitse koning. Op 22 december 1711 werd hij in Frankfurt am Main tot keizer gekroond. Vanaf het begin van 1712 was hij weer in Wenen. In datzelfde jaar werd hij tot koning van Hongarije gekroond. Met het oog op de dreigende vereniging van Oostenrijk en Spanje in één hand, lieten zijn bondgenoten in de Spaanse Successieoorlog hem in de steek, zodat hij afstand moest doen van de Spaanse kroon. Hij hield Barcelona nog een jaar vast.

Wat het binnenlands beleid betreft, vertrouwde hij aanvankelijk op continuïteit. Hij sprak zijn vertrouwen uit in prins Eugene en bevestigde de leden van de Geheime Conferentie. Deze laatste en de invloedrijke Johann Wenzel Wratislaw von Mitrowitz adviseerden hem afstand te doen van de Spaanse troon. Toch trad de keizer niet toe tot de Vrede van Utrecht van 1713 tussen Frankrijk, Spanje enerzijds en Groot-Brittannië en de Nederlanden anderzijds. De terugkeer van zijn vrouw en de Habsburgse troepen was echter van tevoren overeengekomen. Korte tijd later, na nieuwe nederlagen, gaf hij prins Eugene opdracht te onderhandelen, wat leidde tot de Vrede van Rastatt in 1714. Bij de Vrede van Baden werden hem de voormalige Spaanse bezittingen in Italië Milaan, Mantua, Sardinië, Napels zonder Sicilië en de voormalige Spaanse, nu Oostenrijkse Nederlanden toegekend. Frankrijk trok zich terug uit het veroverde Breisgau, maar behield Landau. De afgezette keurvorsten van Keulen en Beieren werden in hun waardigheid hersteld. Officieel gaf hij zijn aanspraak op de Spaanse troon niet op, maar de facto erkende hij de situatie.

De door hem uitgevaardigde Pragmatische Sanctie van 1713 voorzag in de ondeelbaarheid van de Habsburgse landerijen en in de secundaire vrouwelijke erfopvolging. Aangezien de enige mannelijke nakomeling van Karel VI, Leopold, in 1716 als zuigeling stierf, deed deze zaak zich reeds na zijn dood voor. De Pragmatische Sanctie was echter meer dan een opvolgingsregeling. Het was veeleer gericht op een nauwere samenhang tussen de verschillende Habsburgse bezittingen. Het document sprak van een onverbrekelijke vereniging van de Habsburgse landen. Tussen 1720 en 1724 liet de keizer de Pragmatische Sanctie door de verschillende Statenvergaderingen bekrachtigen. Deze poging om de afzonderlijke landen van de Habsburgse monarchie nauwer met elkaar te verbinden was een verdere stap op weg naar de vorming van een grote mogendheid, Oostenrijk. De Keizer heeft zich ook intensief ingespannen om erkenning van de Pragmatische Sanctie te verkrijgen van buitenlandse mogendheden.

Bij de uitvoering van zijn beleid werd Karel VI bijgestaan door ervaren ministers en adviseurs zoals Gundaker Thomas Starhemberg of Prins Eugene. Maar deze aanvankelijk goede relatie veranderde later. Inmenging van de keizer in het financiële systeem leidde bijvoorbeeld tot de tijdelijke terugtrekking van Starhemberg. Invloed op de keizer werd uitgeoefend door een kring van Spaanse emigranten en in het bijzonder Johann Michael von Althann. In 1719, spande deze kant samen tegen Prins Eugene. Slechts met grote moeite kon hij in functie worden gehouden, voordat hij in 1724 aftrad als gouverneur-generaal in de Spaanse Nederlanden wegens gebrek aan keizerlijke steun. Hij bleef nominaal voorzitter van de Geheime Conferentie en de Hofoorlogsraad, maar verloor veel van zijn invloed. In het vervolg speelde de keizer zelf een leidende politieke rol. Hij werd onder meer gesteund door hofkanselier Philipp Ludwig Wenzel von Sinzendorf. Een belangrijke geestelijke vertrouweling en biechtvader was de jezuïet Vitus Georg Tönnemann uit Paderborn. Tegelijkertijd was hij de vertegenwoordiger van de “katholieke partij” aan het hof. Onder de ministers ontstonden verschillende opvattingen: terwijl de ene groep sterk de Oostenrijkse belangen voor ogen had, legde de andere – met name vertegenwoordigd door keizerlijk vice-kanselier Friedrich Karl von Schönborn-Buchheim – de nadruk op de zaak van het Heilige Roomse Rijk.

Er werd een Spaanse Raad gevormd voor het bestuur van de voormalige Spaanse bezittingen in Italië en een Nederlandse Raad voor de Oostenrijkse Nederlanden. De Spaanse Raad maakte ook aanspraak op de Spaanse troon. De omdoop tot Italiaanse Raad in 1736 duidde echter op een erkenning van de realiteit. De vredesjaren tussen 1720 en 1733 toonden de keizer op het toppunt van zijn macht. Maar de problemen leidden uiteindelijk tot een crisis van het keizerrijk.

In 1712 verhinderde Karel VI de herziening van de Verneuerte Landesordnung Bohemen, waartoe Jozef I opdracht had gegeven. Deze bevestiging van de rechten van de landgoederen werd door de adel goed ontvangen. Pas in 1723 liet hij zich in Praag tot koning van Bohemen kronen. Dit was een opzettelijk machtsvertoon, ook tegen de achtergrond van de politiek van re-katholicisering. Opstanden van plattelandsbewoners tegen de landeigenaren leidden tot verschillende wetten (“robot patenten”) van Karel VI.

Het begin van zijn bewind in Hongarije werd gemarkeerd door het einde van de opstand van Frans II Rákóczi en daarmee de laatste Kuruc-opstand. Met de Pragmatische Sanctie streefde Karel ook naar een onlosmakelijke vereniging van Hongarije met de andere Habsburgse gebieden. Om dit te bereiken moest hij echter aanzienlijke concessies doen aan de Hongaarse adel. De traditionele rechten en voorrechten werden bevestigd. De koning verbond zich er ook toe het land te besturen door middel van wetten die samen met de vergadering van de Staten werden aangenomen. Hoewel de koning de Statenvergadering slechts onregelmatig bijeenriep, bleef het dualisme van koning en landgoederen in het Koninkrijk Hongarije bestaan.

Vestigings- en minderhedenbeleid

Tijdens het bewind van Karel VI nam de vestiging van boeren uit Duitsland in delen van het land van de Hongaarse kroon, die door de oorlogen gedeeltelijk ontvolkt waren, in belang toe. Een eerste golf van nederzettingen van Donauschwaben vond plaats tussen 1722 en 1727, in sommige gevallen met gebruikmaking van dwang. In de loop van de “Karolingische Transmigratie” werden protestantse inwoners van het aartsbisdom Salzburg in Transsylvanië hervestigd. Deze groep noemde zichzelf later Landler.

Karel wordt beschouwd als een van de grootste vijanden van de Joden onder de Habsburgse heersers. Voor zijn keizerskroning stelde hoffactor Samson Wertheimer 148.000 florijnen ter beschikking, maar de Joden moesten 1.237.000 florijnen betalen voor de kosten van de strijd tegen de Turken (1717) en 600.000 florijnen voor het onderhoud van het leger (1727). In 1732 boden de Weense joden de keizer tevergeefs steun aan en vroegen toestemming om in de buitenwijken een godshuis te bouwen. In 1726 vaardigde Karel echter de “Familiants” Laws” uit voor de kroonlanden van de monarchie, die het aantal Joden beperkten en hun bewegingsvrijheid verder verhinderden. In 1738 liet hij alle Joden uit Silezië verbannen. Een uitwijzing van de Joden uit Bohemen werd alleen achterwege gelaten vanwege het verzet van de landgoederen tegen de gevreesde schade aan de handel. Maar hij kende uitzonderingen: In 1726 verhief hij de Maraan Diego d”Aguilar in de adelstand omdat hij de distributie van tabak in Oostenrijk had georganiseerd.

De Roma-minderheid werd zowel in Oostenrijk als in Hongarije zwaar vervolgd. In 1721 vaardigde de keizer een bevel uit om alle “zigeuners” in het keizerrijk te arresteren en “uit te roeien”. In 1726 beval hij alle mannelijke Roma in het gebied van het huidige Burgenland te executeren en de oren van vrouwen en kinderen onder de 18 af te snijden. Veel Roma vluchtten, maar werden ook vervolgd in andere Habsburgse gebieden.

Administratief, financieel en economisch beleid

Ten tijde van Jozef I en Karel VI begon een duidelijke scheiding tussen hof- en staatsbestuur. Maar het was niet mogelijk om uit het naast elkaar bestaan van de verschillende centrale autoriteiten een effectieve staatsleiding te vormen. Ook was de militaire organisatie niet aangepast aan recentere ontwikkelingen. De toenemende leeftijd van prins Eugene, die verantwoordelijk was voor het leger, speelde hierbij een centrale rol. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Pruisen hadden de Oostenrijkse erflanden in de tijd van Karel VI een economische, organisatorische en militaire achterstand opgelopen.

De keizer was ook nog steeds afhankelijk van de toestemming van de landgoederen in belastingzaken. Karel VI bemoeide zich ook nauwelijks met de structuren van de landgoederen. Als gevolg van het ondoeltreffende beheer en de hoge uitgaven waren vooral de financiën troosteloos. De schulden groeiden tijdens het bewind van 60 naar 100 miljoen gulden. Karel liet tussen 1722 en 1726 in Silezië het belastingkadaster van Caroline opstellen.

Tijdens het bewind van Karel VI werd de economie aanzienlijk bevorderd in de geest van het mercantilisme. In de afzonderlijke provincies werden raden van koophandel opgericht en in Wenen werd een hoofdhogeschool voor koophandel opgericht. Op vele plaatsen werden fabrieken gesticht, en in sommige gevallen werd het wegennet verbeterd door de aanleg van handelswegen of keizerlijke wegen. Vanuit Wenen werden vijf kunstwegen in stervorm aangelegd om het rijk te ontsluiten. De douanerechten in het binnenland werden afgeschaft en het poststelsel werd uitgebreid. Kolonisten uit het Duitse taalgebied vestigden zich ook in andere delen van de Habsburgse staten. Een handelsverdrag met de Ottomanen bevorderde de handel in het Middellandse Zeegebied. De havens van Triëst en Fiume werden uitgebreid en een Oosterse Compagnie werd opgericht. Karel VI wilde de havens van de Spaanse Nederlanden gebruiken als uitvalsbasis voor overzeese handel, en met dat doel werd in 1722 de Compagnie van Oostende opgericht. Deze concurrentie verslechterde echter de politieke betrekkingen met de noordelijke zeemogendheden. Uiteindelijk gaf Karel VI de Compagnie van Oostende op om de Pragmatische Sanctie internationaal te kunnen afdwingen.

Voor zowel Jozef I als Karel VI speelde de keizerlijke politiek een belangrijke rol naast de versterking van de Habsburgse erflanden. Zij trachtten invloed uit te oefenen op keizerlijke instellingen zoals het keizerlijk hof of gebruik te maken van de keizerlijke ridderorde als middel om het keizerlijk beleid af te dwingen. Karel VI maakte bijvoorbeeld gebruik van keizerlijke commissies om tussenbeide te komen in keizerlijke constitutionele twisten, zoals die in Frankfurt am Main of Hamburg. Het doel was om de traditionele structuren te behouden en tegelijkertijd duidelijk te maken dat de keizer het feitelijke hoofd van de stad was. Karel VI eiste ook een soort keizerlijke opperrechterlijke functie op in een religieus geschil dat was opgelaaid door de politiek van de keurvorstelijke palts. De keizerlijke hofraad bleef ook onder Karel VI een belangrijk element van de keizerlijke politiek. In deze periode vallen onder andere de processen van de keizerlijke landgoederen van Mecklenburg tegen hun vorsten. In 1718 was er een keizerlijke executie en de afzetting van hertog Karl Leopold. In het vergelijkbare geval van Oost-Friesland werd de vorst van dat gebied terechtgewezen. Daarna voerden noch Frans I noch Jozef II een dergelijk imperiaal beleid ten aanzien van het keizerrijk.

Wat de keizerlijke politiek betreft, waren er echter ontwikkelingen die een actieve keizerlijke politiek bemoeilijkten. Enkele keizerlijke staten, zoals Oostenrijk met Hongarije en Italië, maar ook het keurvorstendom Hannover, dat in personele unie was met Groot-Brittannië, en het versterkte Pruisen groeiden uit het keizerrijk. Ook andere keizerlijke staten, zoals Beieren, voerden een onafhankelijke en deels anti-keizerlijke politiek. Het geschil tussen de keurvorstelijke palts en Hannover over de eretitel van aartshertog blokkeerde de keizerlijke Rijksdag tussen 1717 en 1719. In het godsdienstgeschil in de keurvorstelijke palts kon de keizer geen vuist maken tegen Hannover, Pruisen en de andere protestantse keizerlijke landgoederen. Het is ook veelzeggend dat Hannover en Pruisen weigerden de keizer te betrekken bij de vredesonderhandelingen met Zweden om een einde te maken aan de Noordse Oorlog. Bovendien, andere keizerlijke landgoederen zonken naar onbeduidendheid. Sommige, zoals de vorstendommen in Anhalt, werden Pruisische cliëntstaten. In Zuid-Duitsland waren de kleine keizerlijke landgoederen meestal trouw aan de keizer, zonder dat Karel VI noemenswaardig aan macht won. Onderzoekers spraken van het begin van een “keizerlijke vermoeidheid” of de “doorsijpeling van de keizerlijke gedachte” in de tijd van Karel VI.

Nadat de Spaanse Successieoorlog de situatie in het Westen had geregeld, beval de keizer, op advies van prins Eugene, oorlog te voeren tegen de Ottomanen ter ondersteuning van Venetië. Onder het bevel van prins Eugene zegevierden de Oostenrijkse troepen in de Slag bij Peterwardein in 1716 en in de Slag bij Belgrado in 1717 in de Venetiaans-Oostenrijkse Turkse oorlog. Bij de Vrede van Passarowitz, gesloten in 1718, verwierf Karel VI de Banat, Belgrado en delen van Servië, alsmede Klein Walachije. Het Habsburgse Rijk bereikte zo zijn grootste territoriale expansie, die veel verder reikte dan de grenzen van Hongarije.

In Italië bedreigde Spanje de suprematie van Oostenrijk om zijn verloren gebieden terug te winnen. Spaanse troepen landden in 1717 op Sardinië en in 1718 op Sicilië. Hiertegen werd een viervoudige alliantie gevormd, waaraan Groot-Brittannië, Nederland, Frankrijk en Oostenrijk deelnamen. Dit resulteerde in de Oorlog van de Viervoudige Alliantie. In de zeeoorlog werden de Spanjaarden verslagen door de Britten in de zeeslag bij Kaap Passero. Het leger van de keizer heroverde Sicilië. Uiteindelijk ruilde Karel VI Sardinië voor Sicilië. Het eiland werd verenigd met Napels. De Spaanse prins Carlos kreeg de aanspraak op Parma, Piacenza en Toscane. Niettemin was de macht van de Habsburgers in Italië sterker dan zij sinds Karel V geweest was.

In tegenstelling tot het advies van prins Eugene was de keizer bereid de bondgenootschappen met Groot-Brittannië en Nederland op te geven. De hoop op een bondgenootschap met Frankrijk werd echter de bodem ingeslagen. In 1725 werd vrede gesloten met Spanje en een verdrag van alliantie en handel werd gesloten in het Verdrag van Wenen. In ruil daarvoor sloot Groot-Brittannië een bondgenootschap met Frankrijk en Pruisen in de Alliantie van Herrenhausen. De diplomaten van de keizer slaagden erin Pruisen weer uit de alliantie te krijgen, maar er dreigde een grote oorlog, waartoe Karel VI niet bereid was. Daarom gaf hij in 1727 toe in de kwestie van de Oostendse Compagnie en nam hij evenmin deel aan de oorlog tussen Spanje en Groot-Brittannië. Zijn alliantiepolitiek mislukte uiteindelijk toen Spanje zich in 1729 aansloot bij Frankrijk en Groot-Brittannië.

Nu vond de Keizer een evenwicht met Prins Eugene. Het was grotendeels aan hem te danken dat in deze periode goede betrekkingen met Pruisen en Rusland tot stand kwamen. De prins was ook verantwoordelijk voor het verzoeningsverdrag van 1731 met Groot-Brittannië. Daarin erkenden Groot-Brittannië en het keurvorstendom Hannover, dat er persoonlijk mee verbonden was, de Pragmatische Sanctie. In geheime onderhandelingen werden ook Denemarken en verschillende keizerlijke staten voor zich gewonnen, zodat de Pragmatische Sanctie werd erkend door de keizerlijke Diet van het Heilige Roomse Rijk.

Deze werd in 1733 gevolgd door de Poolse Successieoorlog, die niet alleen over de opvolging in Polen ging. Frankrijk vreesde een verdere versterking van de Oostenrijkse macht wegens het op handen zijnde huwelijk van Maria Theresia met Frans Stefan van Lotharingen. In een alliantie met Spanje en Savoye viel Frankrijk Oostenrijk in Italië aan. De oorlog verliep slecht voor de Oostenrijkers. Intussen was Johann Christoph Freiherr von Bartenstein opgeklommen tot de naaste politieke adviseur van de keizer. In 1735 sloot Bartenstein een geheime, voorlopige vrede met Frankrijk, die later officieel werd bevestigd. Daarin moest de keizer enkele gebieden in Opper-Italië afstaan aan Savoye, maar hij kon er zijn positie handhaven. Hij moest echter Napels en Sicilië afstaan en afstand doen van zijn aanspraak op Lotharingen, dat aan Frankrijk toeviel. Frans Stefanus van Lotharingen werd verrekend met het hertogdom van Toscane. In ruil erkende Frankrijk ook de Pragmatische Sanctie.

In 1737 nam Karel VI deel aan de Russisch-Turkse oorlog. Na een nederlaag vielen de gebieden ten zuiden van de Donau en de Sava met Belgrado bij de Vrede van Belgrado van 1739 weer aan het Ottomaanse Rijk toe.

Bij de dood van Karel VI werd Oostenrijk vernederd en politiek geïsoleerd. Zijn opvolgster, Maria Theresia, nam een moeilijke erfenis op zich, vooral toen bleek dat de Pragmatische Sanctie geen bescherming bood tegen geschillen over het keizerrijk.

Net als zijn vader was de keizer artistiek veelzijdig (hij wordt beschouwd als een van de “componerende keizers”) en bevorderde hij in het bijzonder de muzikale cultuur. Onder hem bloeide het hoforkest onder leiding van Johann Joseph Fux. Hij bevorderde ook andere gebieden van cultuur; in Wenen bracht hij de keizerlijke schilderijenverzameling bijeen, die over verschillende plaatsen verspreid was.

Een hoogtepunt van de barokkunst en daarmee een van de culturele hoogtepunten van Oostenrijk vond in deze periode plaats. In 1713, na een jaar van pest, legde de keizer zelf de gelofte af om in Wenen de kerk van Sint Karel te bouwen, gebouwd door Johann Bernhard Fischer von Erlach. Hij trad ook op als bouwmeester in de abdij van Klosterneuburg, die hij omvormde tot een residentie naar het voorbeeld van het Escorial in Spanje. Hij heeft ook de Hofburg laten uitbreiden. Het Michaelertrakt, de Keizerlijke Kanselarij en de Winterrijschool werden gebouwd. In het algemeen veranderde het vestingkarakter van de Hofburg in een paleis.

Karel VI liet de Hofbibliotheek verbouwen en breidde haar collectie uit door de bibliotheek van wijlen Prins Eugene aan te kopen. De kunstpolitiek van de keizer had ook politieke doeleinden, in die zin dat zij een keizerlijk programma volgde en bewust teruggreep op de oude keizerlijke symbolen.

De geplande oprichting van een academie van wetenschappen is er niet gekomen. In 1735 stichtte hij de West-Hongaarse Universiteit in Ödenburg. Hij onderhield ook correspondentie met Leibniz, die in 1713 naar Wenen kwam. Wat het kerkelijk beleid betreft, zorgde hij ervoor dat het bisdom Wenen tot aartsbisdom werd verheven.

Karel VI stierf in de Nieuwe Favorita (nu het Openbaar Gymnasium van de Stichting Theresias Academie) op 20 oktober 1740 na een ziekte van tien dagen op 55-jarige leeftijd. Op 10 oktober had hij grote hoeveelheden van een paddestoelengerecht genuttigd. De volgende dag werd hij geplaagd door hevige misselijkheid, braken en episoden van bewusteloosheid. Na enkele dagen van herstel, kwamen de klachten terug vergezeld van hoge koorts en leidden uiteindelijk tot zijn dood.

De beschrijving van de symptomen en de omstandigheden van zijn dood zijn typerend voor vergiftiging met de groene knopzwam en zijn herhaaldelijk op deze manier geïnterpreteerd, dit blijft uiteindelijk speculatief.

Karel VI werd in Wenen begraven volgens het ritueel dat in de 18e eeuw in het Huis van Habsburg gebruikelijk was: zijn lichaam rust in een sarcofaag in de kapucijnenkerkhof, zijn hart werd apart begraven en bevindt zich in de Loretokapel van de Augustijnenkerk in Wenen, terwijl zijn ingewanden werden bijgezet in de hertogelijke crypte van de Stephansdom in Wenen. Hij is dus één van de 41 personen die een “aparte begrafenis” kregen, waarbij het lichaam verdeeld werd over de drie traditionele Weense Habsburgse begraafplaatsen (Keizerlijke Crypte, Hart Crypte, Hertog”s Crypte).

Karel VI was zelf medeverantwoordelijk voor het verval van de macht in de laatste decennia van zijn bewind. Reeds in Spanje ontwikkelde hij, vooral onder invloed van graaf Johann Michael Althann, een bijna anachronistische universalistische opvatting van regeren, die aansloot bij die van Karel V. Hoewel hij zich intensief met de staatszaken bezighield, ontbrak het hem aan overzicht en uiteindelijk aan een duidelijke politieke lijn.

In zijn privé-leven leidde de keizer een voorbeeldig gezinsleven, was een zorgzame vader. Net als zijn vader waakte hij pedant over de hofetiquette en zag hij er persoonlijk op toe dat de bestaande regels aan het hof werden nageleefd. Zelfs op zijn sterfbed bekritiseerde hij de mensen om hem heen omdat er naar verluidt niet genoeg kaarsen rond zijn bed waren geplaatst. Hij vond persoonlijk plezier in de jacht en in de liefde. Door zijn bijziendheid was hij echter een slechte schutter.

Titel

De titel van Keizer Karel als Rooms-Duits Keizer en Spaanse Koning was:

Zegel, handtekening en motto

Het zegel van Karel VI uit 1725 toont zijn wapenschild (met kroon) en de gekroonde tweekoppige keizerarend, die aan elke vleugel zeven grote veren draagt (het aantal werd nergens gespecificeerd), met de regalia: in zijn rechterklauw houdt hij de keizerlijke scepter en het keizerlijke zwaard, in zijn linker de keizerlijke orb. De rand van het zegel wordt gevormd door een opschrift met de titel van Karel VI in afkortingen en een krans. De binnendiameter van de afdichting is 13,5 cm.

Het heeft de volgende tekst:

Uitgeschreven komt dit overeen met:

In vertaling:

Hier wordt nog eens duidelijk hoe Karel VI het verlies van Spanje nog niet volledig kon aanvaarden. Bij de Vrede van Wenen (1725) werd hem echter het recht verleend deze titel te blijven voeren.

Zijn motto was Constanter continet orbem (Latijn: Standvastig houdt hij het wereldrijk bijeen).

Voorouders

In 1899 werd de Karlsplatz in Wenen-Wieden (4e district) genoemd naar keizer Karl.

Bronnen

  1. Karl VI. (HRR)
  2. Keizer Karel VI
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.